ECLI:NL:CRVB:2006:AV2067
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en maatmanloon
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant, die in beroep was gegaan tegen de weigering van een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), stelde dat hij meer dan 15% arbeidsongeschikt was. De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op 21 juni 2002 had besloten om appellant geen uitkering toe te kennen, omdat hij na de wettelijke wachttijd van 52 weken op 25 juli 2002 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Dit besluit was eerder al in bezwaar ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 6 januari 2006 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door A.M. Snijders. De Raad heeft geconcludeerd dat appellant geen medische stukken heeft overgelegd die de beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel trekken. Zelfs als men uitgaat van een hoger maatmanloon, zou dit niet leiden tot een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beslissing benadrukt dat de rechtbank voldoende gegevens had verzameld om tot een afgewogen oordeel te komen over de arbeidsbeperkingen van appellant, mede op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst die door de verzekeringsarts was opgesteld. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de beslissing dat appellant geschikt is voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, ondanks zijn beperkingen.