ECLI:NL:CRVB:2006:AV2067

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/166 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en maatmanloon

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant, die in beroep was gegaan tegen de weigering van een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), stelde dat hij meer dan 15% arbeidsongeschikt was. De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op 21 juni 2002 had besloten om appellant geen uitkering toe te kennen, omdat hij na de wettelijke wachttijd van 52 weken op 25 juli 2002 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Dit besluit was eerder al in bezwaar ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 6 januari 2006 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door A.M. Snijders. De Raad heeft geconcludeerd dat appellant geen medische stukken heeft overgelegd die de beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel trekken. Zelfs als men uitgaat van een hoger maatmanloon, zou dit niet leiden tot een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beslissing benadrukt dat de rechtbank voldoende gegevens had verzameld om tot een afgewogen oordeel te komen over de arbeidsbeperkingen van appellant, mede op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst die door de verzekeringsarts was opgesteld. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de beslissing dat appellant geschikt is voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, ondanks zijn beperkingen.

Uitspraak

04/166 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank ’s-Gravenhage op
20 november 2003 tussen partijen onder nummer AWB 03/949 WAO gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 11 oktober 2005 geantwoord op een vraag van de Raad.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 6 januari 2006, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door A.M. Snijders, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 21 juni 2002 heeft gedaagde geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toe te kennen, onder overweging dat hij na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken op 25 juli 2002 minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Het daartegen gerichte bezwaar is bij het bestreden besluit van 22 januari 2003 ongegrond verklaard.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant op 25 juli 2002 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid en daarom niet langer in staat is tot het verrichten van zijn eigen werk als taxichauffeur, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt is voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe overwogen, samengevat, dat zij geen aanknopingspunten vindt voor het oordeel dat gedaagde van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan. Zij heeft in aanmerking genomen dat appellant door de verzekeringsarts lichamelijk is onderzocht en dat deze arts van zijn bevindingen een Functionele Mogelijkhedenlijst heeft opgemaakt. Naar aanleiding van bezwaren van appellant is die lijst door de bezwaarverzekeringsarts op één onderdeel aangescherpt. De rechtbank is van oordeel dat vanwege gedaagde voldoende gegevens zijn verzameld om, mede aan de hand van de uitgebreide informatie van de appellant behandelende artsen, tot een afgewogen oordeel over de voor appellant geldende arbeidsbeperkingen te komen.
De Raad onderschrijft ten volle het oordeel van de rechtbank. Net als de rechtbank constateert de Raad dat appellant geen medische stukken in het geding heeft gebracht die twijfel kunnen doen rijzen aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts.
Ook als, zoals appellant heeft gesteld, moet worden uitgegaan van een maatmanloon dat (op jaarbasis) € 2.500,-- hoger is dan het maatmanloon waarvan gedaagde bij zijn besluit is uitgegaan, dan leidt dat niet tot een mate van arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
RB1101