ECLI:NL:CRVB:2006:AV2055

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4609 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van tegemoetkomingen in verhuis- en herinrichtingskosten en stalling voor driewielfiets

In deze zaak gaat het om de weigering van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ‘s-Gravenhage om appellante tegemoet te komen in de verhuis- en herinrichtingskosten, alsook in de kosten voor een stalling voor haar driewielfiets. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H. Oldenhof, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin haar verzoek om deze tegemoetkomingen was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 11 januari 2006, maar zowel appellante als gedaagde zijn niet verschenen.

De achtergrond van de zaak ligt in een besluit van 1 november 2002, waarbij de bezwaren van appellante tegen eerdere besluiten van 5 juni 2002 zijn afgewezen. De Raad verwijst naar de relevante regelgeving, waaronder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Den Haag. De Raad oordeelt dat gedaagde terecht heeft geweigerd om appellante in aanmerking te brengen voor de gevraagde tegemoetkomingen, omdat niet is voldaan aan de vereisten die in de regelgeving zijn vastgelegd.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag van appellante niet kon worden gehonoreerd, omdat er geen sprake was van een adequate woning en er geen rechtstreeks verband was tussen de gevraagde voorzieningen en de beperkingen van appellante. De Raad onderschrijft dit oordeel en concludeert dat de aangevallen uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

03/4609 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante, wettelijk vertegenwoordigd door [wett. vertegenwoordiger],
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ‘s-Gravenhage, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2004 heeft gedaagde het besluit tot delegatie van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten op bezwaar aan de Commissie Sociale Zekerheid ingetrokken. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Commissie Sociale Zekerheid.
Namens appellante heeft mr. H. Oldenhof, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 juli 2003, reg.nr. 02/4895 WVG, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 11 januari 2006, waar appellante en gedaagde – met voorafgaand bericht – niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Voor een weergave van de in dit geding relevante feiten, de in bezwaar en beroep van de zijde van appellante aangevoerde grieven en de ten tijde in geding van belang zijnde toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
Bij besluit van 1 november 2002 heeft gedaagde de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 5 juni 2002 waarbij de aanvragen van appellante om een woonvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskostenkosten en een tegemoetkoming in de kosten van een overdekte stalling voor appellantes driewielfiets op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) en de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Den Haag (hierna: Verordening) zijn afgewezen, ongegrond verklaard. Daarbij is voor wat betreft de verhuis- en herinrichtingskosten aangegeven dat niet is voldaan aan het criterium, zoals dat is vastgelegd in artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Verordening, dat verhuisd wordt naar een adequate woning. Voor wat betreft de stalling voor de driewielfiets ligt onder verwijzing naar artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening, aan het bestreden besluit ten grondslag dat de noodzaak daarvoor ontbreekt en dat er geen sprake is van een rechtstreeks verband met het opheffen of verminderen van beperkingen tengevolge van ziekte of gebrek.
In dit geding is aan de orde de vraag of gedaagde terecht heeft geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor tegemoetkomingen in de verhuis- en herinrichtingskosten en de kosten van een stalling voor een driewielfiets.
De rechtbank heeft die vraag in de aangevallen uitspraak bevestigend beantwoord. De Raad verenigt zich met dit oordeel en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Voor wat betreft de grief van appellante dat de aanvraag voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten vanuit sociaal oogpunt gehonoreerd had dienen te worden omdat appellante in de woonomgeving waarnaar toe verhuisd wordt meer dan in de oude woonomgeving veilig kan buitenspelen en zij (mede daardoor) contacten kan leggen en opbouwen met andere kinderen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 4 februari 2004, LJN AO3543 (gepubliceerd in USZ 2004/91). In die uitspraak heeft de Raad overwogen dat het bij een woonvoorziening als de onderhavige gehanteerde criterium van een medische noodzaak als aanvullend vereiste geldt dat van beperkingen in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvg alleen dan sprake is, indien een rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden (naar objectieve medische maatstaf aanwezige) beperkingen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de gehandicapte bewoonde woning, met dien verstande dat die beperkingen in de toegankelijkheid van de woning zelf moeten worden ondervonden. Daarvan is naar het oordeel van de Raad in het onderhavige geval geen sprake.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. ’t Hooft, als voorzitter, en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en mr. H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2006.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) R.L. Rijnen.
HE/126