ECLI:NL:CRVB:2006:AV1955

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1842 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
  • J. Brand
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening arbeidsongeschiktheidsuitkering en niet-ontvankelijkheid hoger beroep

In deze zaak gaat het om de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante, die aanvankelijk was vastgesteld op 80 tot 100% maar per 26 januari 2002 werd herzien naar 15 tot 25%. Appellante, vertegenwoordigd door mr. M.M.A. van Hoof, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank Haarlem heeft het beroep tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. Appellante is vervolgens in hoger beroep gegaan.

Tijdens de procedure heeft gedaagde op 27 december 2005 medegedeeld dat het bestreden besluit niet langer wordt gehandhaafd en dat appellante per 26 januari 2002 ongewijzigd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt verklaard. Dit leidde tot de conclusie dat gedaagde met de herziene beslissing op bezwaar tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er geen procesbelang meer is.

De Raad heeft daarnaast geoordeeld dat gedaagde in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld, die zijn begroot op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2006, waarbij de Raad ook heeft bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het betaalde griffierecht van € 133,- aan appellante moet vergoeden.

Uitspraak

04/1842 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 21 november 2001 heeft gedaagde de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 26 januari 2002 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Het namens appellante door mr. M.M.A. van Hoof, advocaat te Amsterdam, tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 3 juni 2003, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
De rechtbank Haarlem heeft bij uitspraak van 18 februari 2004, nummer Awb 03 - 1145 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante is mr. Van Hoof voornoemd van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Bij brief van 27 december 2005 heeft gedaagde aan de Raad medegedeeld dat het bestreden besluit niet langer wordt gehandhaafd en heeft hij een afschrift van de gewijzigde beslissing op bezwaar van dezelfde datum aan de Raad gezonden, inhoudende dat gedaagde per 26 januari 2002 ongewijzigd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is met aanvullende bepaling betreffende vergoeding van de kosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar.
Namens appellante heeft mr. Van Hoof de Raad bericht dat gedaagde met de herziene beslissing op bezwaar tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 3 januari 2006, waar partijen -zoals zij tevoren ook hadden aangekondigd- niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Met zijn mededeling van 27 december 2005 heeft gedaagde te kennen gegeven zijn oorspronkelijk ingenomen standpunt, zoals neergelegd in het bestreden besluit, inzake de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van
26 januari 2002, niet langer te handhaven. Hierdoor kan dit besluit geacht worden te zijn ingetrokken.
Uit 's Raads uitspraak van 4 februari 1997, gepubliceerd in RSV 1997/297, volgt dat in zo'n geval belang bij een beoordeling van dat besluit in principe is komen te vervallen, tenzij van zo'n belang blijkt, bijvoorbeeld omdat verzocht is om het toekennen van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het geval van appellante is een dergelijk verzoek niet gedaan, zodat het hoger beroep wegens verlies aan belang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Raad stelt voorts vast dat, zoals ook namens appellante is bericht, het besluit van gedaagde van 27 december 2005 geheel tegemoet komt aan het beroep van appellante tegen het bestreden besluit, zodat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb dit beroep niet wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 27 december 2005.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 966,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 133,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. C.W.J. Schoor als voorzitter en mr. J. Brand en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van T.S.G. Staal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2006.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) T.S.G. Staal.