ECLI:NL:CRVB:2006:AV1232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5722 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAZ-uitkering en geschiktheid van functies in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 13 oktober 2003 een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bekrachtigd. Dit besluit betrof de toekenning van een WAZ-uitkering aan appellant, die met ingang van 14 juni 2002 was vastgesteld op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellant betwistte de juistheid van deze beslissing en voerde aan dat zijn medische beperkingen niet correct waren ingeschat en dat hij niet in staat was de aan hem voorgestelde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 18 oktober 2005 behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn gemachtigden.

De Raad heeft de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen en heeft de argumenten van appellant tegen het bestreden besluit beoordeeld. De Raad concludeert dat de gedaagde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, actueel waren op de datum in geding. De Raad heeft geen redenen gevonden om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellant in relatie tot de geduide functies. De Raad heeft vastgesteld dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit voldoende onderbouwd zijn en dat de aanpassing van de FML door de bezwaarverzekeringsarts niet heeft geleid tot een andere uitkomst.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand gelaten. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.288,-. De Raad heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 118,- aan appellant dient te vergoeden.

Uitspraak

03/5722 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is door N.D. Bovenkamp-Daane hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 13 oktober 2003 onder kenmerk 03/562 WAZ K1 door de rechtbank te Roermond gewezen uitspraak. Bij brief van 7 oktober 2005 zijn de gronden aangevuld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, dat is aangevuld bij brief van 11 februari 2004. Bij brieven van 15 februari 2005, 24 mei 2005, 27 september 2005 en 17 oktober 2005 heeft gedaagde vragen beantwoord en nadere stukken toegezonden.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad op 18 oktober 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden mr. S.J.C. Hendriks en L.A.M. de Groot Heupner, verbonden aan De Groot Heupner B.V. te Wijchen en waar gedaagde werd vertegenwoordigd door W.J.M.H.L. Lagerwaard, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de feiten die ook de rechtbank als vaststaand heeft aangenomen en volstaat hier met het volgende.
Bij zijn besluit van 15 april 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde zijn besluit van 26 november 2002 gehandhaafd waarmee aan appellant met ingang van 14 juni 2002 een uitkering is toegekend ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (hierna: WAZ), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Het beroep van appellant tegen het bestreden besluit is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het bestreden besluit berust op een juiste, althans toereikende, medische grondslag en dat er geen reden is te concluderen dat de arbeidskundige beoordeling de rechterlijke toets niet zou kunnen doorstaan.
Appellant heeft de juistheid van die uitspraak bestreden. Appellant vindt het tegenstrijdig dat op een aantal punten van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 september 2003 beperkingen zijn vermeld terwijl op die punten toch een normaalwaarde is gescoord. Voorts heeft hij doen aanvoeren dat gedaagde zijn medische beperkingen heeft onderschat en dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten. Ten slotte stelt appellant zich op het standpunt dat gedaagde heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel nu hij de situatie van appellant niet integraal heeft getoetst aan het na de uitspraken van 9 november 2004 van de Raad aangepaste Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (hierna: CBBS-systeem).
De Raad merkt allereerst op dat gedaagde in de loop van de procedure in hoger beroep zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft gewijzigd. De bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen heeft op 20 januari 2004 alsnog aanleiding gezien de FML, die per de in geding zijnde datum 14 juni 2002 van toepassing is, bij te stellen op het aspect hand- en vingergebruik. Bij brief van 11 februari 2004 heeft gedaagde voorts medegedeeld dat de in eerste instantie aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 14 juni 2002 ten grondslag gelegde functies niet worden gehandhaafd, maar dat bij consultatie van het CBBS drie andere geschikte functies zijn gevonden, waar de schatting op gebaseerd kan worden. Deze functies waren ook op 14 juni 2002 actueel en het vastgestelde arbeids- ongeschiktheidspercentage wijzigt hiermee niet.
Een en ander leidt de Raad tot het oordeel dat het bestreden besluit alsmede de aangevallen uitspraak, waarbij het tegen bedoeld besluit ingestelde beroep ongegrond is verklaard moeten worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad dient vervolgens te bezien of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de rechtsgevolgen van dit besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb geheel in stand kunnen worden gelaten. Hij overweegt in dit verband het volgende.
Wat betreft het medisch aspect van de in geding zijnde beoordeling kan naar het oordeel van de Raad niet worden gezegd dat gedaagde de belastbaarheid van appellant per 14 juni 2002 heeft overschat. Daarbij is onder meer in aanmerking genomen dat Heeskens-Reijnen de beschikking had over de onderzoeksresultaten van de verzekeringsarts
J.F.M.M. van der Hart, neergelegd in diens rapportages van 17 juli 2002 en 3 september 2002, alsmede over het verslag van 28 augustus 2002 van het op verzoek van Van der Hart door de klinisch psycholoog drs. M.P. Steger ingestelde neuropsychologisch onderzoek en voorts over het verslag van 16 augustus 2002 van de expertise die door de neuroloog P.M.G.A.W. Mulkens werd verricht in opdracht van de particuliere verzekering van appellant. Alle beschikbare gegevens zijn door Heeskens-Reijnen besproken en afgewogen in haar rapporten van 8 april 2003 en 20 januari 2004, waarna zij tot een gemotiveerde conclusie is gekomen. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd die twijfel wekken aan de conclusies van Heeskens-Reijnen. Met betrekking tot de door de gemachtigde van appellant gesignaleerde tegen- strijdigheid tussen de in de FML gestelde beperkingen op een aantal items en het desondanks in stand laten van de normaalwaarden op die items heeft de gemachtigde van gedaagde ter zitting een bevredigende verklaring en toelichting gegeven.
Wat betreft het arbeidskundig aspect overweegt de Raad allereerst dat niet valt in te zien waarom gedaagde zijn standpunt had moeten heroverwegen met behulp van het aangepaste CBBS-systeem. Die aanpassing heeft namelijk betrekking op een meer overzichtelijke presentatie en verbeterde motivering, maar leidt niet tot een andere uitkomst. De nadere motivering is in het onderhavige geval reeds gegeven door de bezwaararbeidsdeskundige P.M.J. Kursten in diens rapport van
16 december 2003.
Blijkens het verweerschrift met bijlagen heeft gedaagde thans aan de schatting ten grondslag gelegd de functies van productiemedewerker textiel/stikster (Sbc-code 272043), medewerker cleanroom (Sbc-code 271130) en assemblage- medewerker gehoorapparatuur (Sbc-code 111180). Gedaagde heeft naar het oordeel van de Raad voldoende aannemelijk gemaakt dat deze functies ook op de in geding zijnde datum actueel waren. Wat betreft eerstgenoemde functie blijkt dit uit de per fax van 17 oktober 2005 door gedaagde onder nummer Sbc-code 272040 toegezonden functiebeschrijving, die geheel overeenkomt met de beschrijving onder Sbc-code 272043. De Raad acht het alleszins aannemelijk dat het hier om dezelfde functie gaat.
De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant zou overschrijden en is van oordeel dat thans ook voldoende arbeidskundige grondslag voor het bestreden besluit bestaat.
Nu in de hoger beroepsfase uiteindelijk een toereikende onderbouwing is gegeven voor het bestreden besluit ziet de Raad aanleiding voor het oordeel dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand kunnen worden gelaten.
De Raad acht termen aanwezig gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 118,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. C.P.M. van de Kerkhof en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.