ECLI:NL:CRVB:2006:AV1061

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5541 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid beroep wegens overschrijding beroepstermijn in ambtenarenrechtelijke zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep van appellant niet-ontvankelijk werd verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Appellant, werkzaam bij de politieregio Amsterdam-Amstelland, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Korpsbeheerder, dat zijn verzoek om bevordering naar een hogere schaal afwees. De rechtbank oordeelde dat de beroepstermijn van zes weken, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), was overschreden. Appellant stelde dat de termijn pas begon te lopen op het moment dat hij het besluit daadwerkelijk had ontvangen, terwijl de rechtbank oordeelde dat de termijn begon te lopen op de dag na verzending van het besluit.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad overwoog dat de bekendmaking van besluiten, zoals beschreven in artikel 6:8 van de Awb, plaatsvindt op het moment van verzending. Appellant had geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de overschrijding van de termijn verschoonbaar maakten. De Raad concludeerde dat de beroepstermijn was aangevangen op 16 oktober 2003, waardoor het beroepschrift, dat op 28 november 2003 was verzonden, te laat was ingediend. De Raad achtte geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten, aangezien de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

04/5541 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2004, reg. nr. AWB 03/5717 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Gelet op de vanwege partijen gegeven toestemming daartoe heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten.
II. MOTIVERING
1.1. Appellant is vanaf 1 september 1987 werkzaam bij (de rechtsvoorganger van) gedaagdes politiekorps. Als gevolg van een reorganisatie van de [dienst] is appellant per 1 april 1995 bovenformatief geplaatst in de functie van [naam functie], onder handhaving van zijn inschaling in schaal 7.
1.2. Bij besluit van 9 december 2002 heeft gedaagde het verzoek van appellant om in aanmerking te komen voor plaatsing binnen de formatie en bevorderd te worden naar de aan de functie van [naam functie] verbonden schaal 8 afgewezen.
1.3. Dit besluit is na bezwaar bij het bestreden besluit van 14 oktober 2003 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn van 6 weken als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zag voorts geen aanleiding de overschrijding van deze termijn met toepassing van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar te achten.
3.1. In hoger beroep bestrijdt appellant het oordeel van de rechtbank dat onder bekendmaking in artikel 6:8 van de Awb moet worden begrepen het moment van verzending van het besluit door gedaagde. Daartoe heeft appellant, evenals in beroep, aangevoerd dat de beroepstermijn pas aanving nadat het besluit hem ter hand was gesteld, in appellants geval dus toen hij het op 18 oktober 2003 van het postkantoor had opgehaald. Met de regel dat onder bekendmaking in artikel 6:8 van de Awb moet worden verstaan het moment van verzending van het besluit aan de betrokkene, stelt appellant niet bekend te zijn geweest.
3.2. Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die - zoals het besluit van 14 oktober 2003 - tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
4.2. In de memorie van toelichting bij artikel 6:8 van de Awb (PG Awb I, blz. 294) is vermeld dat indien de bekendmaking geschiedt door toezending, de dag na die van de verzending de eerste dag van de bezwaartermijn of de beroepstermijn is. De memorie van toelichting bevat geen aanknopingspunt voor de - door appellant betrokken - stelling dat de dag van de ontvangst (mede) bepalend is voor de aanvang van de termijn. In de memorie van toelichting is daarentegen aangegeven dat de eerste dag van de termijn “doorgaans” ook de dag zal zijn waarop de geadresseerde het besluit ontvangt. Daaruit blijkt dat een eventuele latere ontvangst niet van invloed is op de dag waarop de termijn aanvangt.
4.3. Appellant heeft niet betwist dat het besluit van 14 oktober 2003 op 15 oktober 2003 per aangetekende post aan zijn adres is verzonden. Ook is niet in geschil dat appellant dat besluit daadwerkelijk heeft ontvangen. Daarmee is gegeven dat aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de beroepstermijn is voldaan.
Gelet op het vorenoverwogene is de beroepstermijn derhalve aangevangen op 16 oktober 2003, zodat de laatste dag waarop een beroepschrift kon worden ingediend 26 november 2003 was. Nu het beroepschrift blijkens de poststempel op de envelop op 28 november 2003 is verzonden, is de termijn overschreden.
4.4. De Raad overweegt vervolgens dat door appellant geen feiten of omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten in de zin van artikel 6:11 van de Awb en op grond waarvan ten aanzien van het na afloop van de termijn ingediende beroepschrift niet-ontvankelijk verklaring achterwege zou dienen te blijven. De enkele onbekendheid van appellant met de toepasselijke regelgeving of jurisprudentie kan de Raad niet als een zodanige omstandigheid aanmerken.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2006.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) P.J.W. Loots.