ECLI:NL:CRVB:2006:AV0672
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Weigering WAJONG-uitkering en maatregel wegens niet tijdig indienen aanvraag
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAJONG-uitkering aan appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij zich beriep op haar lichamelijke en geestelijke beperkingen als gevolg van epilepsie. Appellante had op 28 januari 2002 een WAJONG-uitkering aangevraagd, maar de primaire verzekeringsarts concludeerde dat zij duurzaam benutbare mogelijkheden had. Dit werd bevestigd door de bezwaarverzekeringsarts, die zich aansloot bij de bevindingen van de primaire arts. De arbeidsdeskundige stelde dat appellante functies kon vervullen die haar in staat stelden een inkomen te verwerven, wat leidde tot de weigering van de uitkering.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij, ondanks haar lichamelijke mogelijkheden, psychisch niet in staat was om te werken vanwege angst voor epilepsie-aanvallen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de enkele stelling van appellante, zonder medische onderbouwing, onvoldoende was om af te wijken van de eerdere conclusies van de artsen. De Raad bevestigde dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van de aanvraag bij appellante lag en dat onbekendheid met de regelgeving geen verontschuldiging opleverde.
De Raad oordeelde dat de maatregel die aan appellante was opgelegd, in verband met het niet tijdig indienen van de aanvraag, terecht was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante in beide gedingen ongegrond. De beslissing werd genomen door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de rechters de argumenten van appellante niet overtuigend genoeg vonden om de eerdere besluiten te herzien.