ECLI:NL:CRVB:2006:AV0669
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank over arbeidsongeschiktheid en rechtszekerheidsbeginsel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had op 16 juni 2003 geoordeeld dat de besluiten van het Uwv om gedaagde, die sinds 22 januari 1998 arbeidsongeschikt was door psychische klachten, een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, onterecht waren. De rechtbank stelde dat gedaagde recht had op een hogere uitkering, namelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij het de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank vorderde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de omvang van het geding te buiten was gegaan door de uitkering van gedaagde te verhogen zonder dat dit door gedaagde was aangevoerd in beroep. De Raad stelde vast dat de termijn waarbinnen het Uwv een beslissing moest nemen en het rechtszekerheidsbeginsel niet van openbare orde zijn, wat betekent dat de rechtbank hieraan geen bevoegdheid kon ontlenen om de overschrijding van de termijn of de schending van het rechtszekerheidsbeginsel aan haar uitspraak ten grondslag te leggen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van gedaagde op de relevante data.
De uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid voor de betrokkenen en de noodzaak voor de rechtbank om zich te houden aan de gronden die door partijen zijn aangevoerd. De Raad concludeert dat de rechtbank niet had moeten ingrijpen in de besluiten van het Uwv zonder dat daar een expliciete grondslag voor was.