ECLI:NL:CRVB:2006:AV0578

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-88 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2004, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 25 maart 2002, waarbij een WAO-uitkering was toegekend aan een werkneemster van appellante. Het bezwaar werd door gedaagde niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante de wettelijke vereisten voor het indienen van het bezwaarschrift niet had nageleefd en de verzuimen niet binnen de gestelde termijn had hersteld.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2005 was appellante niet aanwezig, maar gedaagde was vertegenwoordigd door mr. E.F. de Roy van Zuijdewijn. Na deze zitting werd het onderzoek heropend, omdat bleek dat het onderzoek niet volledig was geweest. Bij de tweede zitting op 6 december 2005 was de directeur van appellante aanwezig, terwijl gedaagde zich niet liet vertegenwoordigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante zijn verzuimen niet binnen de gestelde termijn had hersteld, wat niet verschoonbaar werd geacht. De Raad concludeerde dat er geen wettelijke basis was voor een belangenafweging zoals door appellante werd voorgestaan. Het hoger beroep werd afgewezen, en de Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep, met K.J.S. Spaas als voorzitter en M.C. Bruning en F.A.M. Stroink als leden, in aanwezigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier. De uitspraak vond plaats op 17 januari 2006.

Uitspraak

05/88 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Amsterdam op 17 november 2004 tussen partijen gegeven uitspraak (reg.nr. AWB 02/3253 WAO), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 4 oktober 2005, waar appellante niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. E.F. de Roy van Zuijdewijn, werkzaam bij het Uwv.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad op 6 december 2005. Voor appellante is daar verschenen [directeur], directeur van appellante, terwijl gedaagde - met voorafgaand bericht - zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft bij besluit van 25 maart 2002 met ingang van 21 januari 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend aan [werkneemster], een werkneemster van appellante. Bij besluit van 21 juni 2002 (het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen de beslissing van
25 maart 2002 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift van appellante niet aan een aantal wettelijke eisen voldeed en appellante die verzuimen niet heeft hersteld binnen de termijn die hem daarvoor was gegeven.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat bij toekenning van de WAO-uitkering aan zijn werkneemster een aantal cruciale fouten zijn gemaakt die belangrijker zijn dan het feit dat hij een dag te laat zijn verzuimen heeft hersteld.
De Raad overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil en de Raad sluit zich daarbij aan dat appellante zijn verzuimen niet heeft hersteld binnen de daarvoor gegeven termijn, maar een dag later. De oorzaak hiervan is gelegen in een fout van de voormalig administrateur van appellante. Appellante erkent dat het handelen en nalaten van zijn administrateur voor zijn rekening en risico komen.
Gelet op voorgaande overwegingen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat gedaagde terecht de termijnoverschrijding niet verschoonbaar heeft geacht. Voor een belangenafweging zoals door appellante voorgestaan biedt de wet geen aanknopings-punten. Het hoger beroep slaagt niet.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. M.C. Bruning en prof. mr. F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.
MH