E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft C. Mieremet hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2004, reg.nr. 03/5887 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 6 december 2005, waar appellante niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door F.H.W. Fris, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
Appellante ontvangt een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande.
Appellante heeft op 15 augustus 2003 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van aanschaf van een wasmachine en een koelkast. Op het aanvraagformulier heeft appellante aangegeven dat zij op 19 juni 2003 en 20 juni 2003 haar kapotte en niet meer te repareren koelkast en wasmachine reeds heeft vervangen en dat de kosten hiervan door haar buurvrouw zijn voorgeschoten. Tevens heeft zij aangegeven dat zij reeds eerder die maand al een brief heeft gestuurd aan gedaagde, maar dat deze brief naar het verkeerde adres bleek te zijn gezonden.
Bij besluit van 18 augustus 2003 heeft gedaagde de aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 18 november 2003 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 18 augustus 2003 ongegrond verklaard op de grond dat artikel 15 van de Abw zich verzet tegen verlening van bijzondere bijstand in de onderhavige kosten.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 18 november 2003 ongegrond verklaard.
De Raad heeft in hetgeen van de zijde van appellante in hoger beroep is aangevoerd geen aanleiding gevonden de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. Daartoe overweegt hij het volgende.
Uit de gedingstukken blijkt dat appellante in juni 2003, met van haar buurvrouw geleend geld, een nieuwe koelkast en wasmachine heeft aangeschaft. Op 15 augustus 2003 heeft appellante zich tot gedaagde gewend met een aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van deze aanschaf. Appellante heeft gesteld al eerder dan 15 augustus 2002 een aanvraag voor bijstand in deze kosten te hebben ingediend. Nu een dergelijke aanvraag bij gedaagde niet bekend is en appellante haar stelling niet met enig bewijsstuk - zoals bijvoorbeeld een bewijs van aangetekende verzending - heeft onderbouwd, ziet de Raad geen aanleiding van een eerdere aanvraagdatum uit te gaan.
Het vorenstaande betekent dat op het moment van aanvraag materieel gezien geen sprake was van een aanvraag om bijzondere bijstand maar van een aanvraag om bijstand in de kosten van een schuld.
Artikel 15, eerste lid, van de Abw bepaalt dat degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, niet wordt geacht te verkeren in omstandigheden als bedoeld in artikel 7, eerste lid (van de Abw). In artikel 15, tweede lid aanhef en onder b, van de Abw is de mogelijkheid opgenomen om in afwijking van het eerste lid bijzondere bijstand te verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel 1 van dat lid genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.
Nu vaststaat dat appellante bij het ontstaan van de schuld en ook nadien een inkomen had dat toereikend was om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, staat in beginsel het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de Abw aan bijstandsverlening in de weg. In hetgeen aan de zijde van appellante naar voren is gebracht ziet de Raad geen grond aan te nemen dat in het geval van appellante sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 15, tweede lid aanhef en onder b, van de Abw.
Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2006.