ECLI:NL:CRVB:2006:AU9946
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- M.C. Bruning
- F.A.M. Stroink
- Rechtspraak.nl
Niet-verschoonbare termijnoverschrijding in hoger beroep tegen besluit UWV
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2006 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat door de opposant was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had in haar uitspraak van 22 juli 2004 een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) behandeld. De opposant had in eerste instantie hoger beroep ingesteld, maar dit was door de Raad op 25 mei 2005 niet-ontvankelijk verklaard. De opposant kwam in verzet tegen deze uitspraak, wat leidde tot de behandeling van de zaak op 6 december 2005.
De Raad oordeelde dat de opposant niet voldoende aannemelijk had gemaakt waarom de verlangde machtiging niet binnen de gestelde termijn, die eindigde op 24 maart 2005, was ingediend. De Raad paste artikel 21 van de Beroepswet toe in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verklaarde het verzet ongegrond. De uitspraak van 25 mei 2005 bleef daarmee in stand. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van verzoeken en de gevolgen van termijnoverschrijdingen in bestuursrechtelijke procedures. De Raad bevestigde dat de eerdere beslissing om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren terecht was, en dat de opposant niet in zijn verzoek kon worden ontvangen.