E N K E L V O U D I G E K A M E R
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:73a en artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht inzake het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], appellant, thans verzoeker,
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde, thans verweerder.
Bij faxbericht van 1 november 2004 heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, als gemachtigde van verzoeker het door hem ingestelde hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht gedaagde te veroordelen in de proceskosten en de wettelijke rente over de na te betalen kinderbijslag. Middels indiening van het zogenaamde “formulier proceskosten” heeft verzoeker opgave gedaan van de door hem gemaakte kosten.
Verweerder heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Elk der partijen heeft, desgevraagd, schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.
Gelet op de vanwege partijen gegeven toestemming daartoe heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Blijkens het besluit van verweerder van 22 oktober 2004 wordt het bestreden besluit niet langer gehandhaafd en wordt het bezwaarschrift van verzoeker alsnog gegrond verklaard. Dit heeft ertoe geleid dat verzoeker alsnog over het eerste kwartaal van 2003 recht heeft op enkelvoudige kinderbijslag voor zijn kinderen.
De gemachtigde van verzoeker heeft bij faxbericht van 1 november 2004 de Raad meegedeeld dat middels de nieuwe beslissing op bezwaar volledig aan de bezwaren van verzoeker tegemoet wordt gekomen in verband waarmee het hoger beroep wordt ingetrokken met gelijktijdig het verzoek gedaagde te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep alsmede de wettelijke rente over de na te betalen kinderbijslag.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 20 december 2004 meegedeeld bereid te zijn de griffierechten in eerste aanleg en hoger beroep alsmede de vertragingsschade in de vorm van wettelijke rente te vergoeden. Inzake de vordering tot vergoeding van proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep heeft verweerder het volgende aangegeven.
“De SVB erkent in casu geen aansprakelijkheid van kosten die verband houden met het aanvechten van het primaire besluit en het -thans herroepen- besluit op bezwaar. Anders dan eiser achten wij de reden van de herroeping wel degelijk relevant. De SVB acht het ingetrokken besluit op bezwaar op zichzelf beschouwd nog steeds niet onrechtmatig. Immers, het besluit is niet strijdig met de geldende wet- en regelgeving noch met de geldende jurisprudentie. De SVB is enkel op eigen initiatief teruggekomen op zijn eerdere besluit genomen wegens een gewijzigde gedragslijn in deze gevallen en heeft aldus kans gezien alsnog tegemoet te komen aan de wens van eiser.
De SVB is van mening dat het eerste besluit op bezwaar de rechterlijke toets kan doorstaan, zoals ook in eerste aanleg is gebleken. Nu het besluit ook niet is herroepen op een grond die daartoe door eiser is aangevoerd, maar op basis van een gewijzigde gedragslijn (interne instructies) die is ingegaan medio juli 2004, acht de SVB zich niet aansprakelijk voor kosten van rechtsbijstand in bezwaar en (hoger) beroep. Wij verzoeken u het verzoek proceskostenvergoeding in zoverre af te wijzen.”
De Raad staat primair voor de vraag of verweerder met het besluit van 22 oktober 2004 geheel of gedeeltelijk aan de bezwaren van verzoeker is tegemoet gekomen. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe dat aan de vordering van verzoeker, die strekte tot het verkrijgen van kinderbijslag over het eerste kwartaal
van 2003, volledig is tegemoetgekomen bij nadere beslissing op bezwaar van 22 oktober 2004.
Nu het hoger beroep is ingetrokken omdat verweerder aan verzoeker is tegemoet gekomen, is er in beginsel aanleiding om gedaagde met toepassing van de artikelen 8:73 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen tot vergoeding van de schade en de proceskosten van het geding.
Tussen partijen is niet in geding dat de vordering tot vergoeding van de wettelijke rente uit hoofde van vertragingsschade in de betaling van de kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2003 toewijsbaar is.
De schade wordt in casu gevormd door de wettelijke rente op voet van de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek, te rekenen vanaf de dag waarop aan verzoeker de verschuldigde bedragen aan kinderbijslag uiterlijk zouden zijn betaald indien gedaagde binnen de daarvoor gestelde termijn ten aanzien van genoemd kwartaal had beslist zoals hij rechtens had behoren te doen.
Aangezien sedert januari 1992 het systeem van de herhaalde, kwartaalsgewijze, aanvraag in de AKW is verlaten en verzoeker voorafgaande aan het eerste kwartaal van 2003 recht had op kinderbijslag, is in deze nog slechts van belang artikel 18 van de AKW, dat bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank de kinderbijslag betaalt uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het kwartaal waarover recht op kinderbijslag bestaat.
Een en ander betekent dat aanspraak op rente bestaat over de betaling van de kinderbijslag over het kwartaal in geding vanaf de dag na afloop van een termijn van drie maanden na het einde van het betreffende kwartaal.
Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van de proceskosten voor rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep overweegt de Raad het volgende.
Ingevolge het eerste lid van artikel 8:75a van de Awb in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan, in geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten worden veroordeeld.
De enkele omstandigheid dat de nadere beslissing op bezwaar waarbij verzoeker alsnog recht op kinderbijslag over voornoemd kwartaal is toegekend, op eigen initiatief van de SVB, wegens een gewijzigde gedragslijn, is genomen, staat een veroordeling in de proceskosten ex artikel 8:75 van de Awb niet in de weg. Reeds eerder heeft de Raad, onder meer in zijn uitspraak van 29 juli 1996, nr. 95/7419 ABW, gepubliceerd in
JABW 1996/120 en zijn uitspraak van 14 november 2003, nr. 04/1773 AOW, gepubliceerd in RSV 2004/25, overwogen dat de enkele omstandigheid dat het bestuursorgaan geen enkel verwijt treft met betrekking tot het later onjuist geachte en niet gehandhaafde besluit geen reden is om een proceskostenveroordeling achterwege te laten.
Voorzover verweerder bedoelt dat de proceskosten niet redelijkerwijs zijn gemaakt overweegt de Raad dat verzoeker voldoende belang had bij het instellen en handhaven van bezwaar, beroep en hoger beroep tot op het moment dat verweerder bij brief van 22 oktober 2004 meedeelde aan verzoeker over het eerste kwartaal van 2003 alsnog kinderbijslag te betalen.
Wat betreft het verzoek appellant te veroordelen in de kosten gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar voegt de Raad daar nog het volgende aan toe. Het primaire besluit van appellant dateert van na de inwerkingtreding van de Wet kosten bestuurlijke voorprocedure van 24 januari 2002 (Stb. 55), welke op 12 maart 2002 in werking is getreden, en waarbij de artikelen 7:15 en 7:28 zijn gewijzigd.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, voorzover hier van belang, worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Awb wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist; het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
Ingevolge artikel 7:15, vierde lid, van de Awb worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, voorzover hier van belang, is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Artikel 7:15, tweede tot en met vierde lid, van de Awb is hierbij van toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
De Raad stelt vast dat de gemachtigde van appellant reeds in zijn aanvullend bezwaarschrift van 28 maart 2003 heeft verzocht om vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar en verweerder in hoger beroep aanleiding heeft gezien zijn beslissing op bezwaar van 2 juli 2003 te herroepen wegens inmiddels gewijzigd beleid, waarmee naar het oordeel van de Raad thans vaststaat dat het besluit (alsnog) onrechtmatig was, zodat voornoemde kosten overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor vergoeding in aanmerking komen.
Overeenkomstig de bijlage van het Bpb kent de Raad ten behoeve van de procedure in bezwaar 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting toe. Dit betekent dat de kosten voor rechtsbijstand in bezwaar worden begroot op € 644,-.
Voor verleende rechtsbijstand in beroep kent de Raad 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting toe. Dit betekent dat de kosten voor rechtsbijstand in beroep worden begroot op € 644,-.
Voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep kent de Raad 1 punt toe voor het indienen van een beroepschrift. Dit betekent dat de kosten in hoger beroep worden begroot op € 322,-.
Gelet op het bepaalde in de artikel 22, vijfde lid van de Beroepswet, stelt de Raad ten slotte vast dat verzoeker zich ter zake van de vergoeding van het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep gestorte griffierecht tot verweerder kan wenden.
De Centrale Raad van Beroep,
Veroordeelt gedaagde tot vergoeding van renteschade als hiervoor is aangegeven, te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag groot € 1.610,-, te betalen door de Sociale Verzekeringsbank aan de griffier van de Raad.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2006.
(get.) M.M. van der Kade.