ECLI:NL:CRVB:2006:AU9172

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/158 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen bijzondere bijstand voor gedingkosten

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 30 december 2003, waarin zijn beroep tegen een besluit op bezwaar ongegrond werd verklaard. Het betreft aanvragen om bijzondere bijstand die door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk zijn afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 22 november 2005, waarbij appellant in persoon verscheen en gedaagde niet vertegenwoordigd was. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de kosten die appellant had ingediend niet konden worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan volgens artikel 39 van de Algemene bijstandswet (Abw). De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de aanvragen om bijzondere bijstand voor gedingkosten niet voldeden aan de criteria van noodzakelijkheid en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. C. van Viegen, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, op 3 januari 2006.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/158 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 30 december 2003, reg.nr. 01/728 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Hierna heeft appellant nog nader stukken aan de Raad gezonden.
De gedingen zijn - gevoegd met de gedingen met reg.nrs. 04/156 NABW en 04/157 NABW - behandeld ter zitting van 22 november 2005. Daar is appellant in persoon verschenen en heeft gedaagde zich niet laten vertegenwoordigen. In de zaken met reg.nrs. 04/156 NABW en 01/157 NABW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij besluit van 2 februari 2001 heeft gedaagde de volgende op 2 januari 2002 door appellant ingediende aanvragen om bijzondere bijstand afgewezen:
a. De aanvraag betreffende de veroordeling van de procureur van appellant,
mr. Essink, in de gedingkosten van mr. Gutteling naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 16 maart 2000.
b. De aanvraag betreffende de veroordeling van appellant in de gedingkosten van mr. Gutteling naar aanleiding van het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van
5 december 2000.
c. De aanvraag betreffende de veroordeling van appellant in de gedingkosten van ABN Amro Bank NV naar aanleiding van het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 20 juni 2001.
d. De aanvraag betreffende de veroordeling van appellant in de gedingkosten van mr. Ross naar aanleiding van het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 5 december 2000.
Bij besluit op bezwaar van 5 juni 2001 is het afwijzende besluit van 2 februari 2001 gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank Zutphen het beroep tegen dit besluit op bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) is bepaald dat onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
Ad a
De Raad is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft aangenomen dat het hier geen kosten van appellant betreft, zodat geen sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan, als bedoeld in artikel 39 van de Abw.
Ad b, c en d
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de kosten niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan, als bedoeld in artikel 39 van de Abw. De rechtbank heeft daarbij naar het oordeel van de Raad terecht in aanmerking genomen de aard van de vorderingen van appellant in hoger beroep, de proceshouding van appellant en het (nagenoeg) ontbreken van een kans van slagen van deze beroepen, alsmede het hierbij door appellant genomen aanzienlijke risico dat hij in deze zaken in de proceskosten van de tegenpartij zou worden veroordeeld.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. C. van Viegen, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2006.
(get.) C. van Viegen.
(get.) M. Pijper.
MvK01125