ECLI:NL:CRVB:2006:AU9169

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/156 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor griffiekosten door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 30 december 2003, waarin zijn beroep tegen een afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor griffiekosten ongegrond werd verklaard. De aanvraag was gedaan voor de kosten van griffierecht die appellant had moeten betalen voor een geding bij de rechtbank Zutphen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 22 november 2005, waarbij appellant in persoon aanwezig was, maar gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, zich niet liet vertegenwoordigen.

De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag voor bijzondere bijstand door appellant is gedaan voor een schuld aan zijn raadsman, mr. Essink, die het griffierecht had betaald. De Raad oordeelt dat appellant de bijzondere bijstand te laat heeft aangevraagd, namelijk pas na het tijdvak waarin het griffierecht betaald kon worden. Volgens artikel 15 van de Algemene bijstandswet (Abw) is het niet mogelijk om bijstand te verlenen voor een schuld als de aanvrager over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De Raad is van mening dat deze bepaling in de weg staat voor het verlenen van bijstand aan appellant voor de schuld aan mr. Essink.

De Raad heeft geen zeer dringende redenen gevonden om van deze regel af te wijken en bevestigt daarom de uitspraak van de rechtbank Zutphen. Tevens is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 3 januari 2006, waarbij mr. C. van Viegen de uitspraak heeft gewezen, in tegenwoordigheid van griffier M. Pijper.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/156 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 30 december 2003, reg.nr. 01/733 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Hierna heeft appellant nog nadere stukken aan de Raad gezonden.
De gedingen zijn - gevoegd met de gedingen met reg.nrs. 04/157 NABW en 04/158 NABW - behandeld ter zitting van 22 november 2005. Daar is appellant in persoon verschenen en heeft gedaagde zich niet laten vertegenwoordigen. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gedingen weer gesplitst. In de zaken met reg.nrs. 04/157 NAWB en 04/158 NABW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden. Bij besluit van
1 februari 2001 heeft gedaagde de op 4 december 2000 door appellant ingediende aanvraag om bijzondere bijstand voor griffiekosten tot een bedrag van f. 225,-- afgewezen.
Bij besluit op bezwaar van 5 juni 2001 is het afwijzende besluit van 1 februari 2001 gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank Zutphen het beroep tegen dit besluit op bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Appellant heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor griffierecht ten behoeve van een geding bij de rechtbank Zutphen. De Raad stelt vast dat het griffierecht kort na het aanhangig maken van dit geding door de toenmalige raadsman van appellant, mr. Essink, is voldaan.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor een schuld, te weten een schuld aan mr. Essink voor griffierecht die dit heeft betaald ten behoeve van appellant, en niet voor kosten bestaande uit het moeten betalen van griffierecht. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat appellant de bijzondere bijstand eerst zeer geruime tijd na het tijdvak waarin het griffierecht betaald kon worden heeft aangevraagd.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) wordt degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, niet geacht te verkeren in omstandigheden als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Abw. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat genoemde bepaling er aan in de weg staat dat appellant voor de eerder genoemde schuld aan mr. Essink bijstand wordt verleend.
De Raad acht geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de Abw aanwezig om hiervan af te wijken.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. C. van Viegen, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2006.
(get.) C. van Viegen.
(get.) M. Pijper.
MvK01125