ECLI:NL:CRVB:2006:AU8991
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Zutphen
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen van 18 april 2005, waarin werd beslist op zijn verzet tegen een eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 22 november 2005, maar beide partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat volgens artikel 18, tweede lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet, geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen een uitspraak van een rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De aangevallen uitspraak valt onder deze bepaling en is daarom niet vatbaar voor hoger beroep.
De Raad heeft ook overwogen dat er in uitzonderlijke gevallen, zoals bij evidente schending van de eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen, toch kennisgenomen kan worden van een appèl. Echter, de Raad oordeelt dat deze uitzondering in dit geval niet van toepassing is. Daarom verklaart de Raad zich onbevoegd om de zaak te behandelen. Tot slot is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. C. van Viegen, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 januari 2006.