ECLI:NL:CRVB:2005:AZ1101
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- H. Bolt
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van WAO- en WW-uitkeringen en de referte-eis
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant, die een aanvraag had ingediend na zijn arbeidsongeschiktheid op 14 april 1998. De Centrale Raad van Beroep behandelt de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die appellant een WAO-uitkering toekenden, maar ook de weigering van een WW-uitkering wegens het niet voldoen aan de referte-eis. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische beoordeling van appellants arbeidsongeschiktheid zorgvuldig was en dat de aan hem voorgehouden functies passend waren. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten en dat de functies niet geschikt waren gezien zijn medicijngebruik en beperkingen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de medische beoordeling zorgvuldig is geweest. De Raad concludeert dat er geen bewijs is dat appellant psychisch beperkt was voor arbeid en dat de functies geschikt zijn. De Raad bevestigt ook dat appellant geen recht had op een WW-uitkering, omdat hij niet voldeed aan de referte-eis. De uitspraak van de rechtbank wordt in stand gehouden, en de Raad ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.