ECLI:NL:CRVB:2005:AU9565

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1125 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en de juistheid van de medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die zich op 27 december 1999 ziek meldde met klachten aan de rechterpols. Na een operatie in november 2000 in verband met het Carpaal Tunnel Syndroom, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 15 mei 2001 besloten om de uitkering te weigeren, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank Dordrecht in een eerdere uitspraak van 16 januari 2004 bevestigd, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij niet in staat is om te werken vanwege haar aanhoudende fysieke klachten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 11 november 2005 behandeld, waarbij appellante in persoon verscheen, vergezeld van haar echtgenoot, en gedaagde vertegenwoordigd werd door mr. R.A. Kneefel. De Raad heeft de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts, die geen aanleiding zag om te twijfelen aan de eerdere conclusie, in overweging genomen. De Raad concludeert dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de stelling van appellante ondersteunen dat haar klachten haar arbeidsgeschiktheid beïnvloeden.

Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de weigering van de WAO-uitkering terecht is. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, met J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, en is openbaar uitgesproken op 23 december 2005.

Uitspraak

04/1125 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 15 mei 2001 heeft gedaagde geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, onder overweging dat appellante, na afloop van de wachttijd, met ingang van 25 december 2000 minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
Bij besluit van 27 september 2001 heeft gedaagde het hiertegen ingediende bezwaarschrift van appellante, gedateerd 6 juni 2001, ongegrond verklaard.
De rechtbank Dordrecht heeft bij uitspraak van 25 oktober 2002 (registratienummer AWB 01/1056) het besluit van
27 september 2001 vernietigd.
Bij besluit van 4 april 2003, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaarschrift van appellante van 6 juni 2001 wederom ongegrond verklaard.
De rechtbank Dordrecht heeft bij uitspraak van 16 januari 2004 (registratienummer AWB 03/440 WAO) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft op bij aanvullend beroepschrift van 1 juni 2004 aangevoerde gronden tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 30 juni 2004, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 11 november 2005, waar appellante is verschenen in persoon, vergezeld van haar echtgenoot [naam echtgenoot], en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante, voorheen werkzaam als produktiemedewerkster in de tuinbouw gedurende 40 uur per week en aansluitend in het genot van een WW-uitkering, heeft zich op 27 december 1999 ziek gemeld met klachten aan de rechterpols.
In november 2000 is zij aan deze pols geopereerd in verband met het Carpaal Tunnel Syndroom.
Bij het bestreden besluit heeft gedaagde gehandhaafd het eerdere besluit van 15 mei 2001, waarbij appellante een WAO-uitkering is geweigerd. Gedaagde heeft zijn besluit mede doen steunen op een rapportage van de bezwaar- verzekeringsarts, die na raadpleging van de behandelend neurochirurg E.J. Delwel en psychologe M. Grijzen, geen aanleiding zag om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling die ten grondslag lag aan het besluit van
15 mei 2001.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 16 januari 2004 (hierna: de aangevallen uitspraak) het beroep ongegrond verklaard, op grond van de overweging dat er geen aanleiding bestond de juistheid van de door gedaagde overgenomen conclusie van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken.
In hoger beroep is door appellante aangevoerd dat zij niet in staat is tot werken, gelet op haar fysieke klachten.
Met de rechtbank ziet de Raad in de voorhanden zijnde medische gegevens voldoende steun voor het oordeel dat gedaagde bij het bestreden besluit appellantes medische beperkingen tot het verrichten van arbeid op de datum in geding, te weten
25 december 2000, niet heeft onderschat en hij stelt zich volledig achter hetgeen de rechtbank in dit verband heeft overwogen. Hetgeen namens appellante ter zitting van de Raad is aangevoerd, te weten dat appellante nog dezelfde klachten heeft als vóór de operatie in november 2000 en dat zij onmogelijk 10 kg kan tillen, vormt een herhaling van zetten en brengt de Raad, aangezien er geen nieuwe medische gegevens zijn ingebracht die dit standpunt ondersteunen, niet tot een ander oordeel.
Gelet op het bovenstaande kan het hoger beroep niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van mr. N.E. Nijdam als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) N.E. Nijdam.