ECLI:NL:CRVB:2005:AU9000

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6590 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstandsuitkering op basis van niet bijstandbehoevende omstandigheden

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 20 november 2003, waarin zijn beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de weigering van een bijstandsuitkering aan appellant, die samen met zijn echtgenote tot 10 november 1999 algemene bijstand ontving op grond van de Algemene bijstandswet (Abw). Gedaagde heeft het verzoek van appellant om een bedrag aan bijstand na te betalen, afgewezen op basis van het feit dat appellant gedurende de in geding zijnde periode niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 26 oktober 2005, maar beide partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant en zijn echtgenote tot 10 november 1999 een volledige bijstandsuitkering ontvingen. Dit betekent dat zij in die periode niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden, ondanks het negatieve bedrijfsresultaat dat appellant over het jaar 1999 had behaald. De Raad concludeert dat de afwijzing van het verzoek van appellant door gedaagde terecht was, en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank in stand moet blijven.

De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing is openbaar uitgesproken op 5 december 2005.

Uitspraak

03/6590 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 20 november 2003, reg.nr. 03/957 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 26 oktober 2005, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Gelet op de gedingstukken gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten.
Appellant en zijn echtgenote ontvingen van gedaagde tot 10 november 1999 algemene bijstand op grond van de Algemene bijstandswet (hierna: Abw). Tot die datum heeft gedaagde appellant en zijn echtgenote als zelfstandigen in de Abw gedoogd; zij ontvingen echter geen bijstand als zelfstandigen.
Nadat was gebleken dat appellant over het jaar 1999 een negatief bedrijfsresultaat van f 9.829,-- had behaald, heeft appellant gedaagde op 15 augustus 2000 verzocht over het jaar 1999 een bedrag aan algemene bijstand van f 6.709,-- (het negatieve bedrijfsresultaat verminderd met de door appellant en zijn echtgenote over het jaar 1999 genoten fiscale zelfstandigenaftrek van f 3.120,--) na te betalen.
Bij besluit van 20 december 2002, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 maart 2003, heeft gedaagde het verzoek van appellant afgewezen. Gedaagde heeft aan zijn besluitvorming onder meer ten grondslag gelegd dat appellant gedurende de in geding zijnde periode niet heeft verkeerd in bijstandbehoevende omstandigheden.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant tegen het besluit van 18 maart 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt de Raad niet tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet in stand dient te blijven.
Tot 10 november 1999 hebben appellant en zijn echtgenote een volledige bijstandsuitkering ontvangen. Dit betekent dat zij gedurende de in geding zijnde periode niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. Dat, achteraf bezien, sprake is geweest van een negatief bedrijfsresultaat maakt dit niet anders. Met gedaagde en de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat reeds dit gegeven een toereikende grondslag vormt voor de afwijzing van het verzoek van appellant.
Hetgeen appellant voor het overige heeft aangevoerd behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking door de Raad. Dat geldt ook voor de overige gedeelten van het besluit van 18 maart 2003 en van de aangevallen uitspraak.
De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en mr. H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Polderman-Eelderink als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2005.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
HE/24115