ECLI:NL:CRVB:2005:AU8968
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.W.P. van der Hoeven
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellante, die zich ziek had gemeld vanwege klachten aan handen en voeten, hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid en trillen. Appellante ontving op het moment van ziekmelding een WW-uitkering en had eerder als apothekerassistente gewerkt. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het bezwaar van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende medische aanwijzingen waren dat appellante op en na 4 april 2002 niet in staat was haar werk te verrichten.
De Raad overweegt dat de bezwaarverzekeringsarts, J.M. Fokke, in zijn rapport concludeerde dat appellante geen objectiveerbare medische afwijkingen had en dat zij geschikt was voor haar arbeid. Appellante voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar klachten in verband met fibromyalgie niet goed waren ingeschat. De Raad bevestigt echter de eerdere uitspraak en oordeelt dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad wijst erop dat de omstandigheden rondom een nieuwe ziekmelding in juni 2003 niet relevant zijn voor de beoordeling van de geschiktheid voor arbeid per 4 april 2002.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van mr. J.W.P. van der Hoeven als griffier, op 28 december 2005.