ECLI:NL:CRVB:2005:AU8966
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.W.P. van der Hoeven
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ZW-uitkering na ziekmelding en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op een ZW-uitkering van appellant, die zich per 7 februari 2003 ziek had gemeld wegens spanningsklachten. Appellant ontving op dat moment een WAO-uitkering en een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een onderzoek door verzekeringsarts G.W.F. Bergkamp op 26 februari 2003, werd appellant per 2 maart 2003 geschikt geacht voor zijn arbeid. Gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft vervolgens aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 2 maart 2003 geen recht meer had op een ZW-uitkering.
Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Haarlem heeft het beroep tegen dit besluit ook ongegrond verklaard, waarbij zij de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts J. Coehoorn volgde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 16 november 2005, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd was door mr. P. Nicolai.
De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank en heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant geen doel treft. De Raad heeft vastgesteld dat de beoordeling van de geschiktheid voor arbeid correct was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en concludeert dat gedaagde voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn standpunt dat appellant op en na 2 maart 2003 geschikt was voor zijn arbeid, ondanks de door appellant aangevoerde psychische en hartklachten.