ECLI:NL:CRVB:2005:AU8961

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5458 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandartskosten en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 19 augustus 2004 het beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten ongegrond verklaarde. De aanvraag was door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen op 20 september 2002. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 4 maart 2003 ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 25 oktober 2005 behandeld, waarbij appellant aanwezig was en gedaagde vertegenwoordigd werd door F.H.W. Fris.

De Raad overweegt dat de Ziekenfondswet voor tandheelkundige hulp als een toereikende voorziening wordt beschouwd, waardoor de Algemene bijstandswet (Abw) in beginsel aan toekenning van bijzondere bijstand voor deze kosten in de weg staat. Uitzonderingen zijn mogelijk, maar alleen in zeer dringende gevallen. De Raad concludeert dat er in het geval van appellant geen dringende redenen aanwezig waren om bijzondere bijstand toe te kennen.

Daarnaast heeft de Raad het beleid van gedaagde beoordeeld, dat in uitzonderlijke gevallen bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten kan verlenen. Dit beleid werd als buitenwettelijk gekwalificeerd, maar de Raad accepteert de toepassing ervan, mits deze consistent is. In dit geval was de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming met het beleid van gedaagde, en het beroep op het vertrouwensbeginsel van appellant werd verworpen. De Raad bevestigt dat eerdere besluiten niet automatisch recht geven op toekomstige vergoedingen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

04/5458 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2004, reg.nr. 03/1774 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 25 oktober 2005, waar appellant is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door F.H.W. Fris, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 20 september 2002 heeft gedaagde de aanvraag van appellant van 7 september 2002 om bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten afgewezen.
Gedaagde heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 4 maart 2003.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 4 maart 2003 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad overweegt als volgt.
Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen is de Ziekenfondswet voor de kosten van tandheelkundige hulp als een aan de Algemene bijstandswet (Abw) voorliggende, toereikende en passende voorziening aan te merken. Dit brengt mee dat artikel 17, eerste lid, van de Abw in beginsel aan toekenning van bijzondere bijstand in de bedoelde kosten in de weg staat.
Het derde lid van artikel 17 van de Abw biedt de mogelijkheid om in afwijking van de voorgaande leden, in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien en zolang, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn. Blijkens de Memorie van Toelichting dient daarbij gedacht te worden aan noodsituaties. De gedingstukken bieden de Raad geen aanknopingspunt om te oordelen dat daarvan in het geval van appellant sprake was. Dit betekent dat gedaagde niet de bevoegdheid toekwam om appellant bijzondere bijstand toe te kennen voor de hier gevraagde kosten.
Gedaagde heeft, omdat de door appellant gemaakte kosten niet volledig door de voorliggende voorziening worden vergoed, de aanvraag mede beoordeeld aan de hand van zijn beleid. Volgens dat beleid kan in uitzonderlijke gevallen bijzondere bijstand worden verleend voor tandheelkundige kosten. Gezien het voorgaande moet dat beleid naar het oordeel van de Raad worden gekwalificeerd als buitenwettelijk beleid. De Raad komt in dit verband een terughoudende toets toe. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als een gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast.
Ingevolge het beleid van gedaagde kan aan bijstandsgerechtigden die AV-plus Amsterdam verzekerd zijn voor tandartskosten bijzondere bijstand worden verleend, per kalenderjaar tot maximaal 75% van de eerste € 185,-- die door het ziekenfonds niet worden vergoed omdat zij uitkomen boven de voor deze kosten geldende maximale dekking. Naar aanleiding van een aanvraag van appellant van 26 juli 2002, heeft gedaagde bij besluit van 9 augustus 2002 aan appellant bijzondere bijstand voor tandartskosten verleend tot een bedrag van € 249,51. Daarmee was het hiervoor bedoelde maximum voor het jaar 2002 derhalve overschreden. De Raad stelt dan ook vast dat het besluit van 4 maart 2003, waarbij de afwijzing van de aanvraag van 7 september 2002 is gehandhaafd, is genomen in overeenstemming met het beleid van gedaagde.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Aan een eerder genomen besluit tot verlening van bijzondere bijstand in verband met gemaakte tandartskosten kan appellant niet een rechtens te honoreren vertrouwen ontlenen dat die kosten ook in de toekomst (telkens) worden vergoed. Elke aanvraag dient op zijn eigen merites beoordeeld te worden.
Voorts deelt de Raad het standpunt van gedaagde dat, indien in strijd met de wet en/of beleid van gedaagde een vergoeding is toegekend - zoals met het besluit van 9 augustus 2002 ten dele is geschied -, dit niet inhoudt dat een dergelijke fout voor de toekomst dient te worden herhaald.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. In hetgeen appellant voor het overige heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding voor een ander oordeel. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. C. van Viegen als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. W.I. Degeling als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2005.
(get.) C. van Viegen.
(get.) M. Pijper.