ECLI:NL:CRVB:2005:AU8959
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.W.P. van der Hoeven
- Rechtspraak.nl
Weigering ziekengeld op basis van medisch onderzoek zonder duidelijke afwijkingen
In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellante, die zich ziek had gemeld wegens rugklachten. Appellante, die als uitzendkracht werkte, had zich per 2 januari 2002 ziek gemeld. Na een onderzoek door verzekeringsarts L. Koobs op 19 maart 2002, werd vastgesteld dat er geen duidelijke afwijkingen waren en werd appellante per 20 maart 2002 niet langer arbeidsongeschikt geacht. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak op 15 december 2003.
Appellante ging in hoger beroep, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.C.R. Molenaar. Tijdens de zitting op 16 november 2005 werd het beroep behandeld. De Raad ontving ook een advies van verzekeringsarts S.R. van der Boom, maar vond onvoldoende reden om de eerdere bevindingen van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. De Raad concludeerde dat de betrokken verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan naar de klachten van appellante en dat er geen medische gronden waren om haar arbeidsongeschiktheid te bevestigen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De Raad benadrukte dat de beslissing om geen ziekengeld toe te kennen goed onderbouwd was en dat de eerdere onderzoeken adequaat waren uitgevoerd. De grief van appellante over de hoogte van de ziekengeld-uitkering werd als niet relevant voor deze procedure beschouwd, aangezien het bestreden besluit enkel betrekking had op de weigering van uitkering per 20 maart 2002.