ECLI:NL:CRVB:2005:AU8952

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5893 WAO + 04/5894 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van het WAO-dagloon na toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die sinds 27 juli 1998 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In januari 2000 is zijn loondervingsuitkering omgezet in een vervolguitkering. Per 18 juli 2002 is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%. Appellant heeft verzocht om een herziening van zijn WAO-dagloon, omdat hij gedurende 52 weken toegenomen arbeidsongeschikt was. Gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft echter besloten om het dagloon niet te herzien, wat appellant in bezwaar aanvecht.

De rechtbank Roermond heeft in een eerdere uitspraak op 13 september 2004 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en onderschrijft het oordeel van de rechtbank. De Raad stelt vast dat appellant, ten tijde van de toegenomen arbeidsongeschiktheid, geen werkzaamheden verrichtte die onder de WAO vallen. Het verzoek om verhoging van het dagloon op basis van artikel 40 van de WAO is dan ook terecht afgewezen.

De Raad wijst erop dat de gegevens van een eerder dagloonrapport niet meer relevant zijn voor de huidige dagloonvaststelling, die heeft plaatsgevonden bij besluit van 9 juli 2002. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

04/5893 WAO
04/5894 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. A.H.M. van den Broek, werkzaam bij FNV Bondgenoten, op daartoe nader aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 13 september 2004, kenmerk 04/204 en 04/976.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 14 juli 2005. Appellant is, zoals was aangekondigd, niet verschenen en gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door J.M.G. Huijs, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Appellant ontvangt vanaf 27 juli 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Ingaande 28 januari 2000 is de loondervingsuitkering van appellant omgezet in een vervolguitkering.
Per 18 juli 2002 is als gevolg van toegenomen arbeidsongeschiktheid de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%.
Mede naar aanleiding van een verzoek van appellant heeft gedaagde beoordeeld of het WAO-dagloon van appellant, nadat hij gedurende 52 weken toegenomen arbeidsongeschikt was, op basis van artikel 40 van de WAO opnieuw zou moeten worden vastgesteld. Bij besluit van 24 juli 2003 heeft gedaagde aan appellant medegedeeld dat het dagloon niet wordt herzien. Het bezwaar van appellant tegen dat besluit is bij besluit van 19 januari 2004 (hierna: bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 september 2003 heeft gedaagde aan appellant medegedeeld dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd dient te worden vastgesteld en dat er geen redenen zijn de uitkering van appellant te wijzigen. Het bezwaar tegen dat besluit is bij afzonderlijk besluit van 19 januari 2004 (hierna: bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat de strekking van artikel 40, derde lid, van de WAO is dat aan een WAO-uitkeringsgerechtigde, wiens uitkering is gebaseerd op het WAO-vervolgdagloon, bij toegenomen arbeidsongeschiktheid opnieuw een loondervingsuitkering kan worden toegekend, mits betrokkene op het moment van de toename van de arbeidsongeschiktheid WAO-verzekerde werkzaamheden verrichtte. In overeenstemming met het standpunt van gedaagde is de rechtbank van mening dat appellant, ten tijde van de toegenomen arbeidsongeschiktheid, geen werkzaamheden verrichtte op grond waarvan hij verzekerd was in de zin van de WAO. Het verzoek om verhoging van het dagloon op basis van artikel 40 van de WAO is dan ook terecht afgewezen, aldus de rechtbank.
Het beroep tegen bestreden besluit 2 is door de rechtbank gegrond verklaard en dat besluit is vernietigd door de rechtbank, waarna het bezwaar tegen het besluit van 3 september 2003 niet-ontvankelijk is verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uitsluitend de ongewijzigde voortzetting van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag ligt aan het besluit van 3 september 2003. De vaststelling van het dagloon maakt geen onderdeel uit van dat besluit, zodat het bezwaar daartegen - dat uitsluitend was gericht op de hoogte van het dagloon - niet-ontvankelijk is verklaard. Tevens heeft de rechtbank beslissingen omtrent proceskosten en griffierechtvergoeding uitgesproken.
De Raad kan tot geen andere conclusie komen dan de rechtbank en onderschrijft dan ook ten volle het oordeel van de rechtbank.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd in hoger beroep, hetwelk een herhaling inhoudt van in bezwaar en beroep aangevoerde grieven, kan hieraan niet afdoen.
In essentie is het standpunt van appellant ingegeven door een dagloonrapport van gedaagde dat ten grondslag heeft gelegen aan een besluit van 14 maart 2000. Dit besluit is echter niet gehandhaafd door gedaagde en er is een nieuw dagloonrapport opgemaakt, dat is gebaseerd op een andere referteperiode dan waarop het eerdere dagloonrapport was gebaseerd. Dit heeft echter ook tot gevolg dat de gegevens van het eerdere dagloonrapport niet meer maatgevend kunnen zijn voor de dagloonvaststelling, die heeft plaatsgevonden bij besluit van 9 juli 2002 en waartegen appellant niet is opgekomen.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. C.G.M. van Rijnberk als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2005.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Renden.