ECLI:NL:CRVB:2005:AU8952
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- R.C. Stam
- C.G.M. van Rijnberk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vaststelling van het WAO-dagloon na toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die sinds 27 juli 1998 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In januari 2000 is zijn loondervingsuitkering omgezet in een vervolguitkering. Per 18 juli 2002 is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%. Appellant heeft verzocht om een herziening van zijn WAO-dagloon, omdat hij gedurende 52 weken toegenomen arbeidsongeschikt was. Gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft echter besloten om het dagloon niet te herzien, wat appellant in bezwaar aanvecht.
De rechtbank Roermond heeft in een eerdere uitspraak op 13 september 2004 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en onderschrijft het oordeel van de rechtbank. De Raad stelt vast dat appellant, ten tijde van de toegenomen arbeidsongeschiktheid, geen werkzaamheden verrichtte die onder de WAO vallen. Het verzoek om verhoging van het dagloon op basis van artikel 40 van de WAO is dan ook terecht afgewezen.
De Raad wijst erop dat de gegevens van een eerder dagloonrapport niet meer relevant zijn voor de huidige dagloonvaststelling, die heeft plaatsgevonden bij besluit van 9 juli 2002. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.