ECLI:NL:CRVB:2005:AU8611

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6547 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag van de WAO-uitkering en de arbeidsongeschiktheid van appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de juistheid van de medische grondslag van een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd getoetst. Appellant, die sinds 1997 een WAO-uitkering ontving, had in 2000 een nieuwe werkgever en viel uit met buikklachten. Na medisch onderzoek werd vastgesteld dat appellant voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt was. De Raad van bestuur handhaafde dit standpunt, wat leidde tot het beroep van appellant.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 28 september 2005, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn juridisch adviseur A. el Kadi. De gedaagde partij werd vertegenwoordigd door mr. R.A. Sowka. De Raad heeft de medische rapporten van verzekeringsarts H.B.G. Borninkhof en bezwaarverzekeringsarts H. Donkers beoordeeld. Borninkhof concludeerde dat appellant medisch belastbaar was, terwijl Donkers op basis van aanvullende informatie van de huisarts en psychiater twijfels had over de psychische belastbaarheid van appellant.

De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De eerdere vaststelling van de arbeidsongeschiktheid werd bevestigd, en het beroep van appellant werd ongegrond verklaard. De Raad concludeerde dat de medische beoordeling van de gedaagde correct was en dat er geen termen aanwezig waren om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. De uitspraak werd op 21 december 2005 openbaar gemaakt.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/6547 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft A. el Kadi, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau LABRANS te Amsterdam, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Amsterdam op 11 december 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (reg.nr. AWB 02/3144 WAO), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
El Kadi heeft bij brief van 14 september 2005 nadere stukken in geding gebracht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 28 september 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door El Kadi, en waar namens gedaagde is verschenen mr. R.A. Sowka, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant, die werkzaam was als schoonmaker bij [naam werkgever], ontving sedert 7 juli 1997 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Onder toepassing van artikel 44 van de WAO kwam de WAO-uitkering niet tot uitbetaling. Op 2 november 1998 trad appellant in dienst van een ander schoonmaakbedrijf, waarna hij uitviel met buikklachten. Na medisch en arbeidskundig onderzoek in verband met het bereiken van het einde van de wachttijd op 20 februari 2000, deelde gedaagde appellant bij besluit van 19 juni 2001 mee dat met ingang van 21 februari 2000 de WAO-uitkering wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, omdat appellant met ingang van laatstgenoemde datum geen inkomsten uit arbeid meer heeft. Bij besluit van 27 juni 2002 handhaafde gedaagde het standpunt dat appellant met ingang van 21 februari 2000 voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt is en verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep heeft appellant het standpunt ingenomen dat hij volledig arbeidsongeschikt is, onder verwijzing naar een reeds in bezwaar ingediende verklaring d.d. 13 juni 2001 van M. de Leeuw, psychiater, en H. van Wechem, psychiater i.o., beiden verbonden aan GGZ buitenamstel te Amsterdam. Appellant heeft tevens gewezen op een besluit van gedaagde van
7 september 2005, waarbij met ingang van 6 augustus 2001, na een wachttijd van vier weken, de WAO-uitkering is herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
De Raad overweegt als volgt.
Appellant is aanvankelijk in november 1999 door verzekeringsarts H.B.G. Borninkhof onderzocht. Borninkhof, die geen aanwijzingen voor evidente psychopathologie zag, achtte appellant beperkt belastbaar ten aanzien van zwaar tillen en dragen in verband met liesbreuken en ten aanzien van zware rugbelasting in verband met statische rugklachten. Borninkhof heeft informatie ingewonnen bij de longarts G. Visschers en na ontvangst van die informatie het standpunt ingenomen dat er op longgebied, buiten een aandoening waarvoor appellant een kuur ondergaat, geen medisch objectiveerbare afwijkingen zijn. Hij acht appellant medisch belastbaar conform een eerder op 24 februari 1997 vastgesteld belastbaarheidspatroon. In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts H. Donkers het standpunt ingenomen dat uit de door appellant in geding gebrachte gegevens van zijn behandelend psychiater blijkt dat appellant in november 2000 onder behandeling is gekomen en dat er toen een psychiatrisch syndroom is vastgesteld. Donkers heeft informatie ingewonnen bij de huisarts, die aanvankelijk niet heeft gereageerd, maar pas nadat het bestreden besluit al was genomen. In zijn reactie op deze informatie heeft Donkers aangegeven dat uit het journaal van de huisarts blijkt dat appellant in februari 2000 klachten van recidiverende ischialgie had en dat op 27 juli 2000 voor het eerst melding wordt gemaakt van paniekaanvallen waarbij in oktober 2000 verwijzing volgt naar de RIAGG. Blijkens de door de behandelend psychiater aan de huisarts op 9 januari 2001 verstrekte informatie, is er sprake van een paniekstoornis zonder agorafobie en een depressie, eenmalige episode, matig tot ernstig met vitale kenmerken, welke gegevens overigens volledig overeenkomen met de verklaring die appellant in de bezwaarfase in geding heeft gebracht. Donkers heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de voorliggende medische stukken niet is gebleken dat er rond de in geding zijnde datum sprake was van een wezenlijk verminderde psychische belastbaarheid tengevolge van een geobjectiveerd psychiatrisch toestandsbeeld.
Met de rechtbank is de Raad op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen van oordeel dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Het beroep dat appellant in hoger beroep heeft gedaan op de verhoging van zijn WAO-uitkering per 6 augustus 2001 geeft een dergelijke aanleiding evenmin, nu uit de verklaring van de behandelend psychiaters van 13 juni 2001 blijkt dat kort daarvoor appellant in crisis verkeerde met een psychotisch toestandsbeeld.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.C. Bruning in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2005.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) A. van Netten.