ECLI:NL:CRVB:2005:AU8340
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- M.D.F. de Moor
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week bij WW-uitkering
In deze zaak heeft appellante, een medewerkster van het UWV/GAK, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin haar beroep tegen de vaststelling van haar WW-uitkering ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) terecht het gemiddeld aantal arbeidsuren per week op 33,6 had vastgesteld, gebaseerd op de gegevens van appellante. Appellante was van 12 november 2001 tot 12 november 2002 werkzaam bij het UWV GAK en had op 13 november 2002 een WW-uitkering aangevraagd. De rechtbank concludeerde dat de arbeidsduur van appellante per week op 30,4 uur moest worden vastgesteld, gezien haar contract van 80% van een voltijdse werkweek van 38 uur. Appellante stelde dat zij na 1 augustus 2002 feitelijk 32 uur per week werkte, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet afdoet aan de vaststelling van het aantal uren.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar contract van 4 juli 2002 vermeldde dat zij vanaf 1 augustus 2002 32 uur per week werkte. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen ongerechtvaardigd verschil was tussen fulltimers en parttimers, en dat de vaststelling van het gemiddeld aantal arbeidsuren door gedaagde op goede gronden was gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet voldoende onderbouwing had gegeven voor haar stelling dat er een onredelijk onderscheid bestond.
De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak bevestigd moest worden, en dat de berekening van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week van 33,62 correct was. De Raad onderkende de wens van appellante om 32 uur per week te werken, maar stelde vast dat de inhoud van haar contract en de salarisstroken niet overeenkwamen met haar veronderstelling. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 16 november 2005.