ECLI:NL:CRVB:2005:AU8314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5013 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rolstoeltaxikostenvergoeding voor rolstoelgebonden appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rolstoeltaxikostenvergoeding voor een rolstoelgebonden appellant met een dwarslaesie. De appellant, wonende in Berkel en Rodenrijs, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 september 2003, waarin zijn aanvraag voor een rolstoelauto was afgewezen. De gemeente Berkel en Rodenrijs, als gedaagde, had de aanvraag afgewezen op basis van de argumentatie dat de appellant met de reeds toegekende voorzieningen in zijn vervoersbehoefte kon voorzien.

Tijdens de zitting op 2 november 2005 was de appellant niet aanwezig, maar de gemeente werd vertegenwoordigd door twee medewerkers. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in het verleden een handbewogen rolstoel en een pendel had gekregen, en dat hij een tegemoetkoming ontving voor het gebruik van een auto die hij in bruikleen had. Na een auto-ongeluk in augustus 2003, waarbij zijn bruikleenauto total-loss raakte, heeft de gemeente hem met terugwerkende kracht een rolstoeltaxivergoeding toegekend.

De Raad heeft de relevante wetgeving, met name de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), in overweging genomen. Artikel 2 van de Wvg verplicht gemeenten om vervoersvoorzieningen te bieden aan gehandicapten, en artikel 3 stelt dat deze voorzieningen doelmatig en cliëntgericht moeten zijn. De Raad concludeerde dat de combinatie van vervoersvoorzieningen die aan de appellant waren toegekend adequaat was en dat de zorgplicht van de gemeente niet verder reikte dan het bieden van een aanvaardbare mate van deelname aan het maatschappelijk verkeer.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen medische redenen waren die de appellant verhinderden om gebruik te maken van de beschikbare vervoersvoorzieningen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5013 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te Berkel en Rodenrijs, appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkel en Rodenrijs, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 september 2003, reg.nr. 03/186 WVG.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en de Raad desgevraagd nadere stukken toegezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 2 november 2005, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde - na daartoe te zijn opgeroepen - zich heeft laten vertegenwoordigen door C.E. de Jel en mr. J.J.M. Dekker, beiden werkzaam bij de gemeente Berkel en Rodenrijs.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft een dwarslaesie waardoor hij rolstoelgebonden is. Aan hem is in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) onder meer een handbewogen rolstoel en een zogeheten pendel toegekend. Voorts ontving appellant een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de auto die hij in 1993 van de toenmalige bedrijfsvereniging in bruikleen had gekregen.
Op 15 augustus 2002 heeft appellant bij gedaagde een rolstoelauto aangevraagd. Bij besluit van 29 augustus 2002 heeft gedaagde deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant geacht wordt met de hem geboden voorzieningen, die als de goedkoopst adequate worden aangemerkt, in zijn vervoersbehoefte te kunnen voorzien.
Bij besluit van 5 december 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van
29 augustus 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het besluit van 5 december 2002 beroep ingesteld.
Hangende het beroep heeft appellant de rechtbank meegedeeld dat zijn bruikleenauto op 9 augustus 2003 total-loss is gereden. Gedaagde heeft hierin aanleiding gezien om aan appellant met terugwerkende kracht tot 9 augustus 2003 een volledige rolstoeltaxivergoeding toe te kennen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
5 december 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt dat het gemeentebestuur zorgdraagt voor de verlening van - onder meer - vervoersvoorzieningen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten. Ingevolge artikel 3 van de Wvg dienen deze voorzieningen verantwoord, dat wil zeggen doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht te zijn. In artikel 2, eerste lid, van de Wvg is voorts bepaald dat het gemeentebestuur met inachtneming van hetgeen bij of krachtens de Wvg is bepaald bij verordening daartoe regels dient vast te stellen. De Raad stelt vast dat de raad van de gemeente Berkel en Rodenrijs, daaraan uitvoering gevende, de Verordening Voorzieningen Gehandicapten (hierna: Verordening) heeft vastgesteld.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening kan een voorziening slechts aan een gehandicapte worden toegekend voorzover deze voorziening langdurig noodzakelijk is om diens beperkingen op het gebied van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen en deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.
De Raad is op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting tot het oordeel gekomen dat de combinatie van vervoersvoorzieningen waarvoor appellant in aanmerking komt adequaat kan worden genoemd. Hiertoe wordt overwogen dat de zorgplicht van gedaagde ingevolge de Wvg voor vervoersvoorzieningen in het algemeen niet verder reikt dan om de daarvoor in aanmerking komende gehandicapten in aanvaardbare mate in staat te stellen om in de directe woon- en leefomgeving deel te nemen aan het leven van alle dag en sociale contacten te onderhouden. Daarvan uitgaande stelt de Raad vast dat appellant, naar ter zitting van de Raad is gebleken, in aanmerking komt om in de gemeenten Berkel en Rodenrijs, Bergschenhoek en Bleiswijk tegen een tarief dat grosso modo overeenkomt met het tarief van het openbaar vervoer gebruik te maken van het Beltax-systeem, welke systeem ook beschikt over rolstoeltaxi’s. Voor bestemmingen binnen het zorgplichtgebied die niet bereikbaar zijn met de Beltax, dan wel voor vervoer op tijdstippen dat Beltax niet rijdt, heeft appellant de beschikking over een financiële tegemoetkoming van € 1.893,40 per jaar voor particulier rolstoeltaxivervoer. Voor de kortere afstand kan appellant gebruik maken van de hem verstrekte pendel.
De Raad is niet gebleken dat appellant uit medisch oogpunt niet in staat is om van voormelde vervoersvoorzieningen gebruik te maken. Appellant heeft weliswaar aangevoerd dat hij bij kou of slecht weer geen gebruik kan maken van de pendel, maar hij heeft dit op geen enkele wijze met medische stukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.M. van Male, in tegenwoordigheid van S.M.A. School als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005.
(get.) R.M. van Male.
(get.) S.M.A. School.