ECLI:NL:CRVB:2005:AU8236

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/1538 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verschoonbaarheid termijnoverschrijding bij bezwaar tegen ziekengeldbesluit

In deze zaak heeft de Raad voor de Rechtspraak op 14 december 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding bij het indienen van een bezwaar tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, de Raad van bestuur van het Uwv, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle, die het beroep van gedaagde gegrond had verklaard. Gedaagde had zich op 4 augustus 2003 ziek gemeld en was op 13 januari 2004 door de verzekeringsarts hersteld verklaard. Bij dit besluit werd gedaagde meegedeeld dat hij binnen twee weken bezwaar kon maken. Gedaagde diende echter pas op 7 februari 2004 bezwaar in, wat leidde tot de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar was.

De rechtbank had geoordeeld dat gedaagde niet zonder meer kon weten dat de bezwaartermijn begon te lopen op 13 januari 2004, vooral omdat het besluit niet was gedateerd. In hoger beroep stelde de Raad dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad oordeelde dat, ondanks de verwarring die het ontbreken van een dagtekening kon veroorzaken, gedaagde op de hoogte was van de inhoud van het besluit en de bezwaartermijn. De Raad concludeerde dat gedaagde, wetende dat er een bezwaartermijn van twee weken gold, binnen deze termijn bezwaar had moeten maken.

De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het inleidend beroep ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaren en de gevolgen van termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
05/1538 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Zwolle op 2 maart 2005 tussen partijen gegeven uitspraak (reg.nr. AWB 04/741), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Mr. E.A.M. Ammerlaan, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam, heeft zich als gemachtigde van gedaagde gesteld en een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 2 november 2005, waar namens appellant is verschenen mr. R.S. van ’t Oor, werkzaam bij het Uwv, terwijl gedaagde, met voorafgaand bericht, niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Gedaagde meldde zich op 4 augustus 2003 ziek. De verzekeringsarts zag hem diverse keren op zijn spreekuur, laatstelijk op 13 januari 2004. Tijdens dat spreekuur heeft de verzekeringsarts gedaagde hersteld verklaard met ingang van 1 februari 2004 en hem een niet gedagtekend besluit (het primaire besluit) meegegeven, waarbij is beslist dat gedaagde met ingang van laatstgenoemde datum geen recht meer heeft op ziekengeld. In deze beslissing is tevens kenbaar gemaakt dat gedaagde binnen twee weken na dagtekening van het primaire besluit een bezwaarschrift kan indienen.
Gedaagde heeft bij brief van 7 februari 2004, bij appellant op 11 februari 2004 ingekomen, bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Naar aanleiding van een vraag van appellant waarom gedaagde zijn bezwaarschrift niet binnen de bezwaartermijn heeft ingediend, heeft namens gedaagde mr. Ammerlaan, voornoemd, zich op het standpunt gesteld dat primair een bij naam genoemde medewerkster van het Uwv gedaagde op of omstreeks 20 januari 2004 heeft meegedeeld dat de bezwaartermijn van twee weken pas ingaat op de datum met ingang waarvan hij hersteld zou zijn en dat subsidiair het gedaagde niet duidelijk kon zijn wat de dagtekening van het besluit was en hij aan de betreffende medewerkster van het Uwv te kennen heeft gegeven dat hij bezwaar wenste in te stellen tegen de hersteldverklaring. Meer subsidiair heeft gedaagde zich op het standpunt gesteld dat het afgeven van ongedateerde mededelingen en besluiten niet voor rekening en risico van gedaagde mogen komen en dat bovendien het belang van gedaagde bij een inhoudelijke toets van de juistheid van het bestreden besluit groter is dan het belang van appellant om het bezwaar niet inhoudelijk te hoeven beoordelen.
Appellant heeft het bezwaar bij besluit van 28 april 2004 niet-ontvankelijk verklaard en daarbij overwogen dat niet gebleken of aannemelijk is geworden dat door een medewerkster van het Uwv een ondubbelzinnige en duidelijke toezegging is gedaan omtrent de bezwaartermijn van twee weken en dat daarnaast, in tegenstelling tot hetgeen door gemachtigde van gedaagde wordt gesteld, op de door gedaagde ontvangen primaire beslissing de datum 13 januari 2004 staat vermeld. Ter zitting bij de rechtbank heeft de gemachtigde van appellant niet langer betwist dat het aan gedaagde meegegeven primaire besluit niet is gedagtekend.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daarbij overwogen dat het begrijpelijk is dat voor gedaagde niet zonder meer duidelijk was dat hij binnen twee weken na 13 januari 2004 bezwaar moest maken. Tevens heeft de rechtbank van belang geacht dat de datum met ingang waarvan gedaagde hersteld is verklaard ligt na de datum waarop de bezwaartermijn is verstreken.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het ongelukkig is dat de periode tussen het moment waarop het besluit is genomen en de datum met ingang waarvan gedaagde hersteld is verklaard meer dan twee weken bedraagt, maar dat de datum van ontvangst van het bestreden besluit niet ter discussie staat en dat in dat besluit uitdrukkelijk een bezwaartermijn van twee weken is genoemd. Volgens appellant is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar te achten.
De Raad overweegt als volgt.
Met partijen en de rechtbank is de Raad van oordeel dat het primaire besluit op
13 januari 2004 aan gedaagde is uitgereikt en dat daarmee het primaire besluit op één van de in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde wijzen is bekendgemaakt. De bezwaartermijn is dan ook op 14 januari 2004 aangevangen en op 27 januari 2004 geëindigd. Het bezwaarschrift is niet binnen deze termijn ingediend, zodat de vraag moet worden beantwoord of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Anders dan de rechtbank en met appellant is de Raad van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het feit dat het aan gedaagde meegegeven besluit niet is voorzien van een dagtekening, terwijl in de bezwaarclausule is vermeld dat binnen twee weken na dagtekening van de beslissing een bezwaar kan worden ingediend kan wellicht enige verwarring veroorzaken, maar niet voldoende om een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De betekenis van de dagtekening van een besluit is een bewijsrechtelijke, hetgeen in het bijzonder tot uitdrukking komt indien besluit niet wordt uitgereikt maar wordt toegezonden. Bij het uitreiken van een niet gedagtekend besluit, ligt het zeer voor de hand te veronderstellen dat de dag van uitreiking de dag is waarop het besluit gedagtekend had moeten worden. Niet valt in te zien dat gedaagde, op de hoogte van de inhoud van het besluit en van het bestaan van een bezwaartermijn van twee weken, niet zekerheidshalve binnen twee weken na uitreiking van het besluit bezwaar had kunnen maken.
De Raad stelt verder vast dat niet is komen vast te staan dat door een medewerkster van het Uwv de mededeling is gedaan dat de bezwaartermijn pas gaat lopen op de datum met ingang waarvan gedaagde hersteld is verklaard en acht het ook onaannemelijk dat een dergelijke mededeling is gedaan. Verder is de Raad van oordeel dat de omstandigheid dat de bezwaartermijn afliep voor de datum met ingang waarvan gedaagde hersteld is verklaard voor de vraag of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding niet van belang. Van een dergelijke omstandigheid kan hooguit worden gezegd dat het wellicht wat ongebruikelijk is.
Voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant slaagt en dat het inleidend beroep ongegrond wordt verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.C. Bruning in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) A. van Netten.
BKH