ECLI:NL:CRVB:2005:AU8227

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4897 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • J.E. Meijer
  • G.J.H. Doornewaard
  • J. Brand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake de herziening van de WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 24 juni 2002, verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond, waarbij de uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% per 1 maart 2001 ongewijzigd bleef. De rechtbank Almelo had eerder, op 1 september 2003, het beroep van appellante tegen dit besluit ook ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 28 oktober 2005 behandeld, waarbij gedaagde niet aanwezig was. De Raad heeft zich gebogen over de vraag of de beperkingen die ten grondslag lagen aan de beoordeling van appellante in 2001 voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak als die welke eerder in 1974 en 1976 waren vastgesteld. Ondanks dat gedaagde in eerdere beoordelingen had vastgesteld dat appellante voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt was, heeft men besloten de uitkering niet te herzien op basis van artikel 37, tweede lid, van de WAO.

De Raad concludeert dat gedaagde terecht de uitkering niet heeft herzien, en onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. Er zijn geen aanwijzingen gevonden die het standpunt van appellante ondersteunen dat haar volledige arbeidsongeschiktheid voortkomt uit eerdere medische oorzaken. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2005.

Uitspraak

03/4897 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 24 juni 2002 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 december 2001, waarbij gedaagde heeft bepaald dat appellantes uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, per 1 maart 2001 ongewijzigd blijft, ongegrond verklaard.
De rechtbank Almelo heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 24 juni 2002 bij uitspraak van 1 september 2003, nr. 02/579 WAO, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld op door G. Grote Beverborg, werkzaam bij Arcon Belangenbehartigers te Hengelo, bij beroepschrift van
1 oktober 2003 aangevoerde gronden.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 20 november 2003, ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van de Raad, gehouden op 28 oktober 2005, waar partijen - gedaagde met bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden volstaat de Raad met het volgende.
Dit geding wordt beheerst door het antwoord op de vraag of de beperkingen op grond waarvan appellante ten tijde van de beoordeling in 2001 volledig arbeidsongeschikt is geacht, voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als die op grond waarvan de uitkering van appellante laatstelijk per 1 mei 1977 was herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Weliswaar heeft gedaagde zowel bij de herbeoordeling in het kader van de Wet Terugdringing Beroep op de Arbeidsongeschiktheidsregelingen in 1995, als bij de vijfdejaarsherbeoordeling in 2001 vastgesteld dat appellante voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, doch met toepassing van artikel 37, tweede lid, van de WAO heeft gedaagde appellantes uitkering niet herzien.
De rechtbank heeft reeds gewezen op artikel 37 van de WAO waarin op de in dit geding relevante datum het volgende was bepaald:
“1. Terzake van de toeneming van arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, onverminderd de artikelen 39 en 39a, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 52 weken heeft geduurd.
2. De in het eerste lid bedoelde herziening vindt niet plaats, indien de uitkeringsgerechtigde bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid uitsluitend verzekerd is op grond van artikel 7b, en de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de arbeidsongeschiktheid, terzake waarvan een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen.”
De Raad is van oordeel dat gedaagde terecht onder toepassing van artikel 37, tweede lid, van de WAO appellantes uitkering ingevolge de WAO, welke laatstelijk was vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, niet heeft herzien. De Raad onderschrijft in dit verband volledig de overwegingen van de rechtbank. Ook de Raad heeft in de gedingstukken geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het standpunt van appellante dat de volledige arbeidsongeschiktheid voortkomt uit de beperkingen en medische oorzaak die al in de beoordelingen in 1974 en 1976 een rol hebben gespeeld.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en
mr. J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.
MR