ECLI:NL:CRVB:2005:AU8227
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J.E. Meijer
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak inzake de herziening van de WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 24 juni 2002, verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond, waarbij de uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% per 1 maart 2001 ongewijzigd bleef. De rechtbank Almelo had eerder, op 1 september 2003, het beroep van appellante tegen dit besluit ook ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 28 oktober 2005 behandeld, waarbij gedaagde niet aanwezig was. De Raad heeft zich gebogen over de vraag of de beperkingen die ten grondslag lagen aan de beoordeling van appellante in 2001 voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak als die welke eerder in 1974 en 1976 waren vastgesteld. Ondanks dat gedaagde in eerdere beoordelingen had vastgesteld dat appellante voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt was, heeft men besloten de uitkering niet te herzien op basis van artikel 37, tweede lid, van de WAO.
De Raad concludeert dat gedaagde terecht de uitkering niet heeft herzien, en onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. Er zijn geen aanwijzingen gevonden die het standpunt van appellante ondersteunen dat haar volledige arbeidsongeschiktheid voortkomt uit eerdere medische oorzaken. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2005.