ECLI:NL:CRVB:2005:AU7815

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2626 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toewijzing functie en strijd met het fair-play beginsel in sollicitatieprocedure

In deze zaak gaat het om de weigering van de Commandant Landstrijdkrachten om appellant, een eerste luitenant bij de Koninklijke Landmacht, de functie van hoofd bureau Productmanagement EOD toe te wijzen. Appellant had gesolliciteerd naar deze functie, maar zijn aanvraag werd afgewezen op 4 juli 2002. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd op 25 april 2003. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die zijn beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 27 oktober 2005 was appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door een medewerker van het Ministerie van Defensie.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er in de sollicitatieprocedure geen sollicitatiegesprek met de commandant EOD heeft plaatsgevonden, wat in strijd is met de geldende procedure. De Raad oordeelt dat de selectiecommissie appellant als enige geschikte kandidaat had aangemerkt, en dat het ontbreken van een sollicitatiegesprek een ernstige tekortkoming is. Daarnaast is vastgesteld dat de ervaringseisen voor de functie tijdens de sollicitatieprocedure zijn verzwaard, wat in strijd is met het fair-play beginsel. De Raad concludeert dat deze verzwaring van eisen niet gerechtvaardigd was en dat het besluit van gedaagde om appellant de functie niet toe te wijzen, niet op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.

De Raad vernietigt het bestreden besluit en de eerdere uitspraak van de rechtbank, en verplicht gedaagde om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,- bedragen, en moet de Staat der Nederlanden het griffierecht van € 321,- vergoeden aan appellant.

Uitspraak

04/2626 MAW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Commandant Landstrijdkrachten, als rechtsopvolger van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 maart 2004, nr. AWB 03/2242 MAWKLA, waarnaar hierbij wordt verwezen.
De Bevelhebber der Landstrijdkrachten, hierna ook aan te duiden als gedaagde, heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 27 oktober 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. P. Reitsma, advocaat te Harderwijk. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.P. van Zandbergen, werkzaam bij het Ministerie van Defensie.
II. MOTIVERING
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten.
1.1. Appellant, eerste luitenant bij de Koninklijke landmacht, heeft gesolliciteerd naar de functie van hoofd bureau Productmanagement EOD (explosieven opruimingsdienst), tevens plaatsvervangend commandant EOD. Bij besluit van 4 juli 2002 is geweigerd hem die functie toe te wijzen, welk besluit na bezwaar is gehandhaafd bij besluit van 25 april 2003.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het namens appellant tegen dit laatstgenoemde besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat bij het bestreden besluit een te beperkte toetsing heeft plaatsgevonden, dat de commandant EOD in strijd met de geldende procedure geen sollicitatiegesprek met hem heeft gevoerd en dat de voor de functie gestelde ervaringseisen tijdens de sollicitatieprocedure zijn verzwaard ten opzichte van de eisen die bij het openstellen van de vacature zijn gesteld.
4. Namens gedaagde is gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat gedaagde, door in het functietoewijzingsproces een zwaar gewicht toe te kennen aan het standpunt van de commandant EOD, het besluit van 4 juli 2002 niet op terughoudende wijze heeft getoetst.
In bezwaar heeft een volledige heroverweging van dat primaire besluit plaatsgevonden.
Deze grief van appellant treft dus geen doel.
5.2. De Raad kan appellant wel volgen in zijn grief dat ten onrechte geen sollicitatiegesprek met de commandant EOD heeft plaatsgevonden. Nadat de selectiecommissie appellant als enige sollicitant beschikbaar en bodemgeschikt had geacht voor deze functie, heeft die commissie de commandant EOD verzocht - met inachtneming van de Handleiding Sollicitatie Koninklijke Landmacht - de eindselectie (sollicitatiegesprekken) te doen verzorgen. Een verslag van deze eindselectie (sollicitatiegesprekken), waarbij in het bijzonder moest worden aangegeven waarom de keuze niet is gevallen op de overige kandidaten, diende zo spoedig mogelijk te worden aangeboden aan de voorzitter van de selectiecommissie. Naar het oordeel van de Raad kon deze volgende formele stap in de sollicitatieprocedure, een sollicitatiegesprek met het hoofd van de vacaturehoudende eenheid, hier niet achterwege worden gelaten. Dat de commandant volgens zijn verklaring op de hoogte was van het functioneren van appellant kan dit gebrek niet ongedaan maken.
5.3. Tussen partijen is verder niet in geschil dat in de eindfase van de sollicitatieprocedure door de commandant EOD alsnog aanzienlijk strengere ervaringseisen zijn gesteld voor de betrokken functie, hetgeen ertoe heeft geleid dat deze functie toentertijd noch aan appellant noch aan één van de andere sollicitanten is toegewezen. Volgens de vacature was “bij voorkeur ervaring in leidinggevende EOD-functie” vereist. Appellant is vervolgens door de commandant niet geschikt bevonden omdat zijn ervaring in een leidinggevende functie bij de EOD te beperkt was, waarbij is aangegeven dat in de vacature de ervaringseis onvoldoende is belicht. De Raad acht deze verzwaring van functie-eisen in de loop van de sollicitatieprocedure in strijd met het fair-play beginsel, nu deze verzwaring veeleer een subjectief karakter heeft en niet een zonder meer noodzakelijk te achten functie-eis betreft.
5.4. Gezien het vorenstaande komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Ook de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, dient te worden vernietigd. Gedaagde zal een nieuwe beslissing moeten nemen op het bezwaar van appellant met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
6. De Raad ziet in het vorenstaande aanleiding gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand, derhalve in totaal € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van gedaagde van 25 april 2003 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van de Raad is overwogen;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,-, te betalen door de Staat der Nederlanden;
Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 321,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. J.C.F. Talman en mr. A. Beuker-Tilstra als leden, in tegenwoordigheid van S. l’Ami als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) S. l’Ami.