ECLI:NL:CRVB:2005:AU7757
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Onderscheid bij in mindering brengen van inkomsten op ANW-uitkering
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2005, staat de vraag centraal of er bij het in mindering brengen van inkomsten op een ANW-uitkering onderscheid gemaakt mag worden tussen inkomsten uit arbeid en andere inkomsten, zoals die uit vermogen. Appellant, die een nabestaandenpensioen heeft aangevraagd na het overlijden van zijn echtgenote, is in hoger beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had geoordeeld dat het onderscheid tussen verschillende soorten inkomsten gerechtvaardigd was en dat er geen sprake was van een verboden onderscheid in de zin van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld, waarbij appellant in persoon aanwezig was en de Sociale verzekeringsbank werd vertegenwoordigd door E. Appeldoorn. Appellant voerde aan dat het onderscheid tussen inkomsten uit arbeid, die leiden tot een korting op de ANW-uitkering, en inkomsten uit vermogen, die dat niet doen, ongerechtvaardigd is. Hij stelde ook dat er inconsistenties zijn in de behandeling van verschillende soorten uitkeringen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het onderscheid tussen de verschillende soorten inkomsten gerechtvaardigd is. De Raad verwees naar eerdere uitspraken en de wetsgeschiedenis van de ANW, waaruit blijkt dat het onderscheid is gebaseerd op de doelstelling van de ANW als bodemvoorziening. De Raad concludeerde dat het inkomen uit particuliere verzekeringen, die geen directe relatie hebben met arbeid, als inkomen uit vermogen moet worden aangemerkt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de verschillende soorten inkomsten en de rechtvaardiging van het gemaakte onderscheid.