ECLI:NL:CRVB:2005:AU7747

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/300 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en uitkeringsintrekking in het kader van de WAO

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 23 december 2003 zijn beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond verklaarde. Appellant, die in Italië woont, had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar deze was per 1 juni 1998 ingetrokken. De intrekking was gebaseerd op het feit dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was vastgesteld uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor de uitkering was verleend. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 28 oktober 2005, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. E. van Hilten.

De Raad heeft de medische rapporten en eerdere beoordelingen in overweging genomen. In 2001 ontving gedaagde een rapport van het Istituto Nazionale della Previdenza Sociale (INPS), waarin werd aangegeven dat appellant arbeidsbeperkingen had door rug- en schouderklachten. Gedaagde weigerde echter een nieuwe WAO-uitkering, omdat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was vastgesteld. De rechtbank bevestigde dit besluit, en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om aan de eerdere medische beoordelingen te twijfelen. De Raad concludeerde dat de schouderklachten van appellant, hoewel ze bestonden, niet leidden tot zwaardere beperkingen dan eerder vastgesteld.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe arbeidskundige beoordeling nodig was, aangezien er geen toename van medische arbeidsbeperkingen was vastgesteld. De Raad achtte het ook niet nodig om gedaagde te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 9 december 2005.

Uitspraak

04/300 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Italië), appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2003, nummer 03/983 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 28 oktober 2005, waar appellant niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. E. van Hilten, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Appellant heeft zich op 19 oktober 1984 vanuit Italië ziek gemeld voor zijn arbeid van bedieningsman A bij Hoogovens IJmuiden. Blijkens gegevens van het Italiaanse orgaan was bij appellant sprake van een depressie. Daarnaast had appellant last van rugklachten. Met ingang van 5 november 1985 zijn aan appellant uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkeringen zijn per 1 augustus 1991 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% en bij besluit van 9 januari 1998 met ingang van
1 juni 1998 ingetrokken. Appellants bezwaar tegen laatstgenoemd besluit is niet-ontvankelijk verklaard.
In 2001 heeft gedaagdes rechtsvoorganger een medisch rapport ontvangen van het Istituto Nazionale della Previdenza Sociale (INPS). Hierin is aangegeven dat appellant arbeidsbeperkingen ondervindt ten gevolge van rug- en schouderklachten. Naar aanleiding hiervan is onderzocht of appellant op grond van het bepaalde in artikel 43a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO in aanmerking kwam voor een uitkering ingevolge deze wet. Bij besluit van 1 maart 2002 heeft gedaagde appellant een uitkering ingevolge de WAO geweigerd onder overweging dat geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak als ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten. Bij het bestreden besluit van 12 februari 2003 heeft gedaagde dit besluit na bezwaar gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad overweegt als volgt.
Bij de toekenning van appellants uitkering in 1985 hebben appellants psychische klachten en zijn rugklachten een rol gespeeld. In 1991 is appellant op verzoek van gedaagdes rechtsvoorganger onderzocht door een orthopedisch chirurg, een psychiater en een neuroloog. Hoewel bij deze onderzoeken niet of nauwelijks afwijkingen naar voren kwamen, zijn op grond van de door appellant ondervonden klachten beperkingen aangenomen voor rug- en nekbelastende arbeid. Deze beperkingen hebben ten grondslag gelegen aan de herziening van appellants uitkeringen per 1 augustus 1991.
Uit een INPS-rapport van 7 oktober 1996 komt naar voren dat bij appellant sprake is van lichte cervicale en lumbale arthrose. Op basis van dit rapport heeft de verzekeringsarts Schaap geconcludeerd dat het in 1991 opgestelde belastbaarheidspatroon nog voor appellant van toepassing was. Bij arbeidskundig onderzoek is vervolgens gebleken dat appellant met inachtneming van zijn beperking een zodanig inkomen kon verdienen dat ten opzichte van zijn maatmaninkomen sprake was van een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%. Dit heeft geleid tot de intrekking van appellants uitkeringen met ingang van 1 juni 1998 bij besluit van 9 januari 1998.
Bij zijn bezwaar tegen dit besluit heeft appellant een verklaring overgelegd van zijn behandelend arts Scarpa. Uit deze verklaring en de bijgevoegde onderzoeksgegevens blijkt dat appellant reeds in februari 1998 rechterschouderklachten ondervond ten gevolge van een periarthritis humeroscapularis. Hoewel appellants bezwaar te laat was ingediend, hetgeen tot niet-ontvankelijkverklaring daarvan heeft geleid, is op initiatief van de bezwaarverzekeringsarts Faas onderzocht of appellants schouderklachten aan de intrekking van zijn uitkeringen in de weg stonden. Dit heeft niet tot de conclusie geleid dat die intrekking niet in stand kon blijven.
In het kader van de bezwaarprocedure tegen het besluit van 1 maart 2002 is rapport uitgebracht door de bezwaarverzekeringsarts Hekkelman-de Bie. Deze heeft geconstateerd dat bij de vaststelling van het belastbaarheidspatroon in 1991, welk patroon ook in 1998 nog van toepassing is geacht, in verband met de cervicale arthrose ruime beperkingen voor nekbelastende arbeid zijn aangenomen. De schouderklachten voortvloeiend uit de ook in 2001 nog bestaande periarthritis humeroscapularis leidden naar het oordeel van deze bezwaarverzekeringsarts niet tot zwaardere of andere beperkingen dan in dat belastbaarheidspatroon opgenomen.
De Raad ziet geen aanleiding aan dit oordeel van de bezwaarverzekeringsarts Hekkelman-de Bie te twijfelen. Daargelaten of de schouderklachten van appellant kunnen worden aangemerkt als dezelfde klachten als ter zake waarvan hij een uitkering heeft ontvangen, is de Raad derhalve van oordeel dat deze klachten – evenals appellants rugklachten – niet kunnen leiden tot zwaardere arbeidsbeperkingen dan eerder voor appellant zijn aangenomen.
Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld ten aanzien van artikel 39a van de WAO, dat een met artikel 43a vergelijkbare en eveneens bij de Wet Amber ingevoerde bepaling kent, kan in een geval als het onderhavige, waarin geen sprake is van een toename van de medische arbeidsbeperkingen, een arbeidskundige beoordeling achterwege blijven.
Gezien het vorenstaande komt de Raad evenals de rechtbank, zij het op andere gronden, tot het oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2005.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) J.J.B. van der Putten.
CVG