ECLI:NL:CRVB:2005:AU7398
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep na intrekking bestreden besluit inzake WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de voortzetting van zijn WAO-uitkering. De appellant had een aanvraag ingediend voor de voortzetting van zijn uitkering, die was gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het UWV had deze aanvraag afgewezen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 15% was vastgesteld. Dit leidde tot de beëindiging van de WAO-uitkering per 16 februari 2004. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank Rotterdam bevestigde de beslissing van het UWV, waarop appellant in hoger beroep ging. Echter, na nader onderzoek heeft het UWV het bestreden besluit ingetrokken en meegedeeld dat appellant per 27 september 2003 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt geacht. Appellant gaf aan dat met deze nieuwe beslissing volledig aan zijn bezwaren was tegemoetgekomen en dat hij enkel aanspraak maakte op een vergoeding van de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep heeft, gezien de toestemming van beide partijen om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, het onderzoek gesloten. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het belang bij de beoordeling van het bestreden besluit was komen te vervallen. De Raad heeft tevens de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 644,-. De uitspraak werd gedaan door mr. M.M. van der Kade, in aanwezigheid van griffier S. Sweep, op 2 december 2005.