ECLI:NL:CRVB:2005:AU7326
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- M.M. van der Kade
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een kantinemedewerker en de toepassing van het FIS versus CBBS in WAO-schattingen
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zijn werkzaamheden als kantinemedewerker in juli 1996 heeft gestaakt vanwege vermoeidheids- en duizeligheidsklachten. Appellant ontving vanaf 30 juli 1997 een WAO-uitkering, aanvankelijk vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. In 2000 werd zijn situatie herbeoordeeld door verzekeringsarts Hofmans, die beperkingen vaststelde op verschillende aspecten van arbeid. Na een herbeoordeling in 2002, waarbij appellant opnieuw werd onderzocht, werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 49%. Gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, herzag de WAO-uitkering per 14 mei 2002 naar 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid, wat leidde tot het bestreden besluit.
Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat gedaagde het CBBS in plaats van het FIS had moeten gebruiken voor de schatting van zijn arbeidsongeschiktheid. Hij betoogde dat zijn psychische problematiek en andere gezondheidsklachten niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling. De Raad voor de Rechtspraak behandelde de zaak op 16 september 2005, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, terwijl gedaagde niet aanwezig was.
De Raad overwoog dat er geen bewijs was dat de schattingen op basis van het FIS tot relevante verschillen in uitkomsten leidden in vergelijking met het CBBS. De Raad bevestigde dat de functies die aan appellant waren toegewezen, geen restricties vertoonden en dat de herziening van de WAO-uitkering gerechtvaardigd was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een nieuw medisch onderzoek, aangezien er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de belastbaarheid van appellant in twijfel trokken.