ECLI:NL:CRVB:2005:AU7326

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5002 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een kantinemedewerker en de toepassing van het FIS versus CBBS in WAO-schattingen

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zijn werkzaamheden als kantinemedewerker in juli 1996 heeft gestaakt vanwege vermoeidheids- en duizeligheidsklachten. Appellant ontving vanaf 30 juli 1997 een WAO-uitkering, aanvankelijk vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. In 2000 werd zijn situatie herbeoordeeld door verzekeringsarts Hofmans, die beperkingen vaststelde op verschillende aspecten van arbeid. Na een herbeoordeling in 2002, waarbij appellant opnieuw werd onderzocht, werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 49%. Gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, herzag de WAO-uitkering per 14 mei 2002 naar 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid, wat leidde tot het bestreden besluit.

Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat gedaagde het CBBS in plaats van het FIS had moeten gebruiken voor de schatting van zijn arbeidsongeschiktheid. Hij betoogde dat zijn psychische problematiek en andere gezondheidsklachten niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling. De Raad voor de Rechtspraak behandelde de zaak op 16 september 2005, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, terwijl gedaagde niet aanwezig was.

De Raad overwoog dat er geen bewijs was dat de schattingen op basis van het FIS tot relevante verschillen in uitkomsten leidden in vergelijking met het CBBS. De Raad bevestigde dat de functies die aan appellant waren toegewezen, geen restricties vertoonden en dat de herziening van de WAO-uitkering gerechtvaardigd was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een nieuw medisch onderzoek, aangezien er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de belastbaarheid van appellant in twijfel trokken.

Uitspraak

03/5002 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. M.G.M. Frerix, advocaat te Ede, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 september 2003, reg. nr. 02/2135 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 16 september 2005, waar appellant in persoon is verschenen bijgestaan door mr. Frerix, voornoemd, en waar gedaagde zich -zoals tevoren was bericht- niet heeft doen vertegen- woordigen.
II. MOTIVERING
Appellant heeft in juli 1996 zijn werkzaamheden als kantinemedewerker gestaakt wegens vermoeidheids- en duizeligheidsklachten. Met ingang van 30 juli 1997 is aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsonge- schiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In 2000 is de mate van appellants arbeidsongeschiktheid aan een herbeoordeling onderworpen. Verzekeringsarts Hofmans heeft in augustus 2000 de beperkingen van appellant vastgesteld. Er zijn onder meer beperkingen aangenomen op de aspecten tillen, dragen, gebruik van de zintuigen en persoonlijk risico. Ten aanzien van het arbeidspatroon heeft de verzekeringsarts opgemerkt dat appellant geen wisselende diensten/nachtdiensten mag verrichten. De arbeidsdeskundige Maaswinkel heeft op 3 december 2001 rapport uitgebracht. Deze geeft aan dat in verband met het feit dat de belastbaarheid van appellant 16 maanden geleden is vastgesteld en appellant zelf aangeeft dat zijn medische situatie is gewijzigd, de schatting niet geëffectueerd kan worden. Verzekeringsarts Hofmans heeft vervolgens appellant op 7 februari 2002 opnieuw onderzocht. Als diagnose wordt gesteld apnoe syndroom en diabetes mellitus. Het belastbaarheidspatroon wordt licht aangepast. De arbeidsdeskundige Maaswinkel heeft vervolgens functies geselecteerd die appellant met de voor hem geldende belastbaarheid zou moeten kunnen vervullen. Appellants arbeidsongeschiktheid is door hem, op basis van hetgeen appellant zou kunnen verdienen in de drie functies met het hoogste uurloon, afgezet tegen het voor hem geldende maatmaninkomen, vastgesteld op 49%.
Bij besluit van 14 maart 2002 heeft gedaagde appellants WAO-uitkering met ingang van 14 mei 2002 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Nadat was gerapporteerd door de bezwaarverzekeringsarts Joosten heeft gedaagde bij besluit van 12 september 2002 (hierna: het bestreden besluit) zijn besluit van 14 maart 2002 gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is onder meer overwogen dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door gedaagde vastgestelde belastbaarheid van appellant per
14 mei 2002. Voorts heeft de rechtbank, onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 6 november 2001,
RSV 2002/37, overwogen dat de functie assemblagemedewerker niet meer actueel is. Bij het vervallen van deze functie resteren evenwel nog voldoende actuele functies. Indien hiervan twee functies zonder restricties (verspener en monteur) in aanmerking worden genomen, levert zulks weliswaar een lagere mediaan op, maar niet een wijziging van de arbeids- ongeschiktheidsklasse, aldus de rechtbank.
Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat gedaagde het CBBS in plaats van het FIS had dienen te gebruiken. Voorts is aangevoerd dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid meer dan 45 tot 55% bedraagt. Appellant dient door zijn psychische problematiek en zijn slaap/duizelingheidsproblemen beperkt te worden geacht op aspect 28 (psychisch belastende factoren), meer in het bijzonder op werken onder tijdsdruk en dwingend werktempo. Bij de functies samensteller, printmonteur, assemblagemedewerker, steksteekster, medewerker gordijnen, monteur, inpakker en fotolaborant komen overschrijdingen op deze punten voor. Deze functies dienen derhalve te vervallen. Namens appellant is voorts verzocht om inschakeling van een deskundige. Ten slotte is aangevoerd dat de functies samensteller, printplatenmonteur, medewerker gordijnen en medewerker interne dienst onvoldoende actueel zijn en derhalve dienen te vervallen.
De Raad overweegt als volgt.
Ten aanzien van appellants grief dat gedaagde het CBBS in plaats van het FIS had dienen te gebruiken merkt de Raad in de eerste plaats, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 11 oktober 2005, nrs 03/1259 WAO en 04/996 WAO op, dat het
CBBS als nieuw, het FIS opvolgend, ondersteunend systeem bij schattingen ingevolge de verschillende arbeidsonge- schiktheidswetten, anders dan op grond van de destijds door gedaagde verstrekte informatie vermeld staat in de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, onder meer gepubliceerd in RSV 2004, 351, door gedaagde niet over de gehele linie precies op 1 januari 2002 maar -zulks onder meer verschillend per uitvoeringsinstelling- met een zekere fasering is ingevoerd.
Aan de Raad is niet kunnen blijken van aanknopingspunten om het ervoor te houden dat schattingen waarbij gebruik is gemaakt van het FIS, zoals in het onderhavige geval, tot relevante verschillen in uitkomsten leiden in vergelijking met schattingen waarbij gebruik wordt gemaakt van het CBBS. Appellants grief treft derhalve geen doel.
De Raad is voorts van oordeel dat er geen aanleiding bestaat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat gedaagdes verzekeringsartsen informatie tot hun beschikking hadden van de behandelende sector, in welke informatie de Raad geen aanknopingspunten heeft kunnen vinden voor de conclusie dat gedaagde op de hier in geding zijnde datum appellants belastbaarheid heeft overschat. Door appellant zijn ook geen medische gegevens overgelegd, die een ander licht zouden kunnen werpen op de (psychische) gezond- heidstoestand van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen bij het verrichten van arbeid op de datum in geding. De Raad merkt hierbij op dat appellant op de datum in geding ook niet onder behandeling was in verband met psychische klachten.
Voor een nieuw medisch onderzoek, zoals door appellant is verzocht, heeft de Raad dan ook geen aanleiding gevonden.
De Raad kan en zal in het midden laten of de functies samensteller (fb-code 8462), printplatenmonteur (fb-code 8538), medewerker gordijnen (fb-code 7969) en medewerker interne dienst (fb-code 5414) voldoende actueel zijn nu dit laatste in ieder geval geldt voor de functies samensteller (fb-code 8463), steksteekster (fb-code 6231) en produktiemedewerker kunststof (fb-code 9019). In deze functies, welke tezamen ten minste dertig arbeidsplaatsen vertegenwoordigen, komen geen restricties voor. Een schatting aan de hand van deze functies levert geen indeling in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse op.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. M.M. van der Kade en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2005.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) M. Gunter.