ECLI:NL:CRVB:2005:AU7280
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- B.M. van Dun
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid en de beoordeling van omstandigheden rondom ontslag
In deze zaak gaat het om de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die per 1 januari 2003 ontslag heeft genomen bij zijn werkgever om in dienst te treden bij een andere werkgever. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden, omdat hij een te groot risico had genomen door zijn vaste dienstverband op te geven zonder zekerheid over de nieuwe baan. Appellant stelde dat hij handelde uit noodzaak, gezien de slechte situatie bij zijn oude werkgever, die leidde tot sluitingen en ontslagen. Hij had echter geen schriftelijke arbeidsovereenkomst met de nieuwe werkgever en de Raad oordeelde dat hij lichtvaardig had gehandeld door zijn oude dienstverband op te geven.
De Raad oordeelde dat gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), ten onrechte had aangenomen dat appellant per 1 januari 2003 werkloos was. De Raad stelde vast dat appellant pas op 24 januari 2003 werkloos was, omdat de nieuwe arbeidsovereenkomst met de tweede werkgever per 23 januari 2003 was geëindigd. Hierdoor kon de weigering van de WW-uitkering niet in stand blijven. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, en gaf gedaagde de opdracht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 966,-- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht van appellant vergoeden.