ECLI:NL:CRVB:2005:AU7274

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6239 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na intrekken besluit inzake WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar WAO-uitkering met ingang van 28 augustus 2000 was ingetrokken. De intrekking was gebaseerd op de stelling dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op dat moment minder dan 15% was. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een herziening waarbij haar uitkering per 28 augustus 2000 werd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen dit herzieningsbesluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. F.P.M. van Gerven.

Tijdens de procedure heeft gedaagde, het Uwv, op 18 oktober 2005 meegedeeld dat het bestreden besluit niet langer kon worden gehandhaafd en daarom werd ingetrokken. De zitting vond plaats op 19 oktober 2005, waar appellante niet verscheen, maar gedaagde was vertegenwoordigd door mr. B.M. Kleijs. De Raad constateerde dat het bestreden besluit was ingetrokken, waardoor het eerdere besluit van 12 december 2000 weer van kracht werd, waarin appellante als 80 tot 100% arbeidsongeschikt werd geacht.

De Raad oordeelde dat appellante belang had bij de vernietiging van de aangevallen uitspraak en dat gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld. De kosten werden begroot op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep. De Raad bepaalde ook dat het Uwv het betaalde griffierecht van in totaal € 116,- aan appellante diende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 30 november 2005.

Uitspraak

03/6239 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 12 december 2000 heeft gedaagde de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsonge- schiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 28 augustus 2000 ingetrokken, onder overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
Bij besluit van 28 maart 2002 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit gegrond verklaard en appellante medegedeeld dat haar WAO-uitkering per 28 augustus 2000 wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 4 november 2003, nummer AWB 02/2167 WAO, het beroep tegen het besluit van 28 maart 2002 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Namens appellant is mr. F.P.M. van Gerven, advocaat te Amsterdam, van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 29 juli 2005 en 11 oktober 2005 (met bijlagen) heeft gedaagde geantwoord op door de Raad gestelde vragen.
Bij faxbericht van 18 oktober 2005 heeft gedaagde de Raad medegedeeld dat het bestreden besluit niet langer kan worden gehandhaafd en daarom wordt ingetrokken.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 19 oktober 2005, waar appellante met kennisgeving niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. B.M. Kleijs, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad stelt vast dat het bestreden besluit is ingetrokken. Uit dit besluit blijkt dat het in de plaats is getreden van het primaire besluit van 12 december 2000. Ter zitting heeft de gemachtigde van gedaagde verklaard dat daarmee het besluit van 12 december 2000 is ingetrokken en dat appellante ongewijzigd 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Nu het bestreden besluit is ingetrokken omdat daaraan de grondslag is komen te ontvallen en nu namens appellant een verzoek is gedaan om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft appellante belang behouden bij vernietiging van de aangevallen uitspraak, zodat de Raad daartoe zal overgaan.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop gedaagde de aan appellante toekomende vergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de na te betalen uitkering dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in
JB 1995/314. Daaruit volgt dat de eerste dag waarop gedaagde in casu over het bedrag van de niet betaalbaar gestelde bruto-uitkering wettelijke rente verschuldigd is, gesteld moet worden op 1 september 2000, alsook dat deze rente verschuldigd is tot aan de dag der algehele voldoening toe. Daarbij geldt dat telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de wettelijke rente wordt berekend, dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
Voorts overweegt de Raad dat bij de berekening van de wettelijke rente, als vorenbedoeld, rekening dient te worden gehouden met hetgeen gedaagde krachtens een sociale zekerheidswet over hetzelfde tijdvak als waarop de nabetaling van de uitkering betrekking heeft, bruto heeft moeten verrekenen of aan derden bruto heeft moeten uitbetalen. De Raad zoekt daarbij aansluiting bij hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 22 september 1995, gepubliceerd in
JB 1995/275.
De Raad acht voorts termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 966,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
Veroordeelt gedaagde tot vergoeding van schade als hiervoor is aangegeven;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht in eerste aanleg en in hoger beroep van in totaal € 116,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en mr. M.C.M. van Laar en mr. F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.