ECLI:NL:CRVB:2005:AU7273
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- C.P.M. van de Kerkhof
- M. Greebe
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de WAO
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een onverschuldigd betaalde uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante, die in hoger beroep is gegaan, had een uitkering ontvangen die later onterecht bleek te zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 18 oktober 2005, waarbij appellante zelf aanwezig was en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. C. Vork-Ebing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Het bestreden besluit van gedaagde, dat op 12 november 2002 was genomen, verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond. Dit bezwaar was gericht tegen een eerdere beslissing van 27 augustus 2002, die betrekking had op de terugvordering van een bedrag van € 5.325,71, dat onterecht was betaald over de periode van 1 juli 1998 tot en met 31 december 1998. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de bezwaren van appellante zich richtten tegen de oorsprong van de onverschuldigde betaling.
De onverschuldigde betaling was ontstaan door een besluit van 6 december 2000, waarin de inkomsten uit arbeid van appellante, in dit geval winst uit onderneming, op de uitkering in mindering waren gebracht. De rechtbank oordeelde dat dit besluit in rechte vaststond, waardoor de bezwaren van appellante tegen de vaststelling van de winst niet meer aan de orde konden komen. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geen redenen gevonden om de eerdere uitspraak van de rechtbank te weerleggen.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet kon aantonen dat de fiscus zijn standpunt over de door haar genoten winst uit onderneming had gewijzigd, noch dat het besluit van 6 december 2000 was herzien. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de Raad, in aanwezigheid van de griffier, en werd openbaar uitgesproken op 29 november 2005.