ECLI:NL:CRVB:2005:AU7273

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5242 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de WAO

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een onverschuldigd betaalde uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante, die in hoger beroep is gegaan, had een uitkering ontvangen die later onterecht bleek te zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 18 oktober 2005, waarbij appellante zelf aanwezig was en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. C. Vork-Ebing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

Het bestreden besluit van gedaagde, dat op 12 november 2002 was genomen, verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond. Dit bezwaar was gericht tegen een eerdere beslissing van 27 augustus 2002, die betrekking had op de terugvordering van een bedrag van € 5.325,71, dat onterecht was betaald over de periode van 1 juli 1998 tot en met 31 december 1998. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de bezwaren van appellante zich richtten tegen de oorsprong van de onverschuldigde betaling.

De onverschuldigde betaling was ontstaan door een besluit van 6 december 2000, waarin de inkomsten uit arbeid van appellante, in dit geval winst uit onderneming, op de uitkering in mindering waren gebracht. De rechtbank oordeelde dat dit besluit in rechte vaststond, waardoor de bezwaren van appellante tegen de vaststelling van de winst niet meer aan de orde konden komen. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geen redenen gevonden om de eerdere uitspraak van de rechtbank te weerleggen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet kon aantonen dat de fiscus zijn standpunt over de door haar genoten winst uit onderneming had gewijzigd, noch dat het besluit van 6 december 2000 was herzien. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de Raad, in aanwezigheid van de griffier, en werd openbaar uitgesproken op 29 november 2005.

Uitspraak

03/5242 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 15 oktober 2003, nummer
WAO 02/1450, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 18 oktober 2005, waar appellante in persoon is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. C. Vork-Ebing, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 12 november 2002, verder: het bestreden besluit, heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 27 augustus 2002 inzake terugvordering van de over de periode van 1 juli 1998 tot en met 31 december 1998 onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ten bedrage van € 5.325,71.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is in de aangevallen uitspraak, kort gezegd, overwogen dat de bezwaren van appellante zijn gericht tegen het ontstaan van de onverschuldigde betaling van uitkering.
Deze onverschuldigde betaling is ontstaan door een besluit van 6 december 2000 waarbij de inkomsten uit arbeid van appellante, in dit geval winst uit onderneming, op de uitkering ingevolge de WAO alsnog in mindering zijn gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van 6 december 2000 in rechte vaststaat zodat bezwaren van appellante tegen de wijze waarop de winst is vastgesteld in dit geding niet aan de orde kunnen komen.
Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de terugvordering rechtens juist moet worden geacht.
Hetgeen door appellante in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad er niet van kunnen overtuigen dat de rechtbank rechtens onjuist heeft geoordeeld in de aangevallen uitspraak.
Desgevraagd heeft appellante ook ter zitting van de Raad niet kunnen aantonen dat de fiscus inmiddels het standpunt met betrekking tot de in 1998 door haar genoten winst uit onderneming zou hebben gewijzigd. Evenmin is de Raad gebleken dat gedaagde het besluit van 6 december 2000 zou hebben herzien.
Wat betreft de toetsing van de terugvordering komt de Raad niet tot andere beschouwingen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. C.P.M. van de Kerkhof en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.