ECLI:NL:CRVB:2005:AU6980

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1326 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functiewaardering en rechtsgeldigheid van besluit gemeente Zwijndrecht

In deze zaak heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht, die op 23 januari 2004 een besluit van de gemeente had vernietigd. Dit besluit betrof de functiewaardering van de functie van medewerker bezwaar en beroep, die door de gemeente was vastgesteld op basis van het Functiewaarderingsreglement 2000. De rechtbank oordeelde dat het besluit een wettelijke basis ontbeerde, wat door de Centrale Raad van Beroep als onjuist werd bestempeld. De Raad oordeelde dat de functiewaardering wel degelijk op de juiste gronden was gebaseerd en dat de rechtbank een misverstand had.

De Raad benadrukte dat de rechterlijke toetsing in dergelijke gevallen terughoudend dient te zijn. Dit houdt in dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of de waardering op onvoldoende gronden berust. De Raad concludeerde dat de scores voor de secundaire factoren, waaronder functionele vorming en keuzemogelijkheden, niet onhoudbaar waren. Gedaagde had grieven ingediend tegen de scores, maar de Raad vond dat de gemeente voldoende onderbouwing had gegeven voor de toegekende scores.

Uiteindelijk kwam de Raad tot de conclusie dat het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kon doorstaan. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van gedaagde tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

04/1326 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 23 januari 2004, nr. AWB 02/1070 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is gevoegd met de soortgelijke zaken nr. AW 04/1325 AW en nr. 04/1327 AW behandeld ter zitting van 29 september 2005, waar namens appellant zijn verschenen J. Luyte, B. van der Zalm en H. van der Niet, allen werkzaam bij de gemeente Zwijndrecht. Gedaagde is in persoon verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst; thans wordt in deze zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
1. Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft appellant de beschrijving en waardering van de door gedaagde vervulde functie van medewerker bezwaar en beroep bij de sector welzijn van de gemeente Zwijndrecht vastgesteld. De functie is ingedeeld in hoofdgroep IV, met in totaal 12 punten voor secundaire factoren, hetgeen overeenkomt met salarisniveau 9. Het waarderingsrapport is na bezwaar aangepast wat betreft de motivering van de score van de factor functionele vorming en voor het overige gehandhaafd bij het bestreden besluit van 5 november 2002.
2. De rechtbank heeft dit laatstgenoemde besluit bij de aangevallen uitspraak vernietigd, omdat zij van oordeel was dat dit besluit een wettelijke basis ontbeerde.
3.1. De Raad deelt het standpunt van appellant dat dit oordeel op een misverstand berust. De omstreden functiewaardering is gebaseerd op het Functiewaarderingsreglement 2000, vastgesteld door appellant op 31 oktober 2000. Ingevolge artikel 2 van dit reglement vindt functiewaardering plaats overeenkomstig de in bijlage I van dit reglement vervatte methode van functiewaardering. Bijlage I, die ook reeds deel uitmaakte van het in 1981 vastgestelde functiewaarderingsreglement en die nadien niet is gewijzigd, is het gemeentelijk functiewaarderingssysteem van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, kenmerk Fuwa 8.61. De door appellant gehanteerde puntentelling is terug te voeren op dit systeem.
3.2. Dit betekent dat het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit een wettelijke basis ontbeert onjuist is. Nu de zaak naar zijn oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft zal de Raad hierna een inhoudelijk oordeel geven over de omstreden waardering.
3.3. De Raad stelt voorop dat de rechterlijke toetsing in een geval als dit een terug-houdende dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat eerst tot vernietiging van de omstreden waardering kan worden overgegaan als deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt; daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere, hogere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
4.1. Gedaagde heeft grieven aangevoerd tegen diverse scores van secundaire factoren, waaronder in het bijzonder die voor functionele vorming en keuzemogelijkheden.
4.2. Voor de factor functionele vorming is een score van 3 punten toegekend, waarbij is uitgegaan van totaal maximaal 1980 uur aan aanvullende praktijk- en schoolopleiding na de beroepsopleiding. Appellant heeft dit aantal nader gespecificeerd in een zich bij de stukken bevindende detaillering. De Raad is niet kunnen blijken dat deze score op onvoldoende gronden berust. Daarbij overweegt de Raad dat van de zijde van appellant overtuigend is weerlegd dat bij de functie van gedaagde ook alle bij de functie van toetser in aanmerking genomen uren studie moeten worden meegenomen, nu beide functies elkaar gedeeltelijk overlappen. Weliswaar is de functie van gedaagde breder dan die van toetser, maar het standpunt van appellant dat de functies, gezien hun aard, met dezelfde aanvullende opleiding uitgeoefend kunnen worden is niet onhoudbaar te achten. De Raad is voorts van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de - globale - keuze voor het aantal vereiste aanvullende ervaringsjaren onvoldoende is onderbouwd.
4.3. Op het onderdeel keuzemogelijkheden is een score van 2 punten toegekend. In het toepasselijke functiewaarderingssysteem is ten aanzien van deze score vermeld dat het werk of een onderdeel daarvan op meerdere, maar wel bekende, manieren wordt uitgevoerd. Gedaagde heeft aangevoerd dat een score van 3 punten op zijn plaats is omdat haar werk (mede) omvat het aandragen van nieuwe oplossingen voor problemen in de uitvoeringssfeer. Daarbij heeft zij er op gewezen dat het regelmatig voorkomt dat bestaande wetgeving of beleid niet voorziet in de situatie die aan haar ter beoordeling wordt voorgelegd, in welk geval zij een nieuwe oplossing moet bedenken. Appellant heeft hier tegenover gesteld dat het signaleren van onvolkomenheden in de uitvoeringssfeer weliswaar bij gedaagdes functie hoort, maar dat dit moet worden onderscheiden van de situatie waarin het tot het werk van een betrokkene behoort nieuwe, meer structurele, oplossingen te bedenken in de uitvoeringsfeer, zoals dat het geval is bij beleidsmedewerkers. In dit licht bezien acht de Raad de score van 2 punten op het gezichtspunt keuzemogelijkheden niet onhoudbaar.
4.4. Ook met betrekking tot de overige scores heeft gedaagde niet aannemelijk gemaakt dat die onhoudbaar zijn. De score van 3 punten op het gezichtspunt handelingsvrijheid berust naar het oordeel van de Raad ook met het oog op gedaagdes taak als procesvertegenwoordiger niet op onvoldoende gronden, nu er niet aan voorbij kan worden gezien dat ook in die situatie het werkresultaat aan een eindbeoordeling kan worden onderworpen.
4.5. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep van gedaagde ongegrond verklaren.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep van gedaagde tegen het bestreden besluit ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. D.A.C. Slump als leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2005.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) E.W.F. Menkveld-Botenga.