ECLI:NL:CRVB:2005:AU6979

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1327 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functiewaardering en rechtsgeldigheid van besluit gemeente Zwijndrecht

In deze zaak heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht, die op 23 januari 2004 een eerder besluit van de gemeente had vernietigd. Dit besluit betrof de functiewaardering van de functie van medewerker bezwaar en beroep bij de sector welzijn van de gemeente Zwijndrecht. De rechtbank oordeelde dat het besluit een wettelijke basis ontbeerde, wat de gemeente betwistte. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 29 september 2005, waarbij de gemeente werd vertegenwoordigd door J. Luyte, B. van der Zalm en H. van der Niet. Gedaagde is niet verschenen.

De Raad heeft vastgesteld dat de functiewaardering was gebaseerd op het Functiewaarderingsreglement 2000, dat door de gemeente was vastgesteld. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geconcludeerd dat het besluit geen wettelijke basis had. De Raad benadrukte dat de rechterlijke toetsing in dergelijke gevallen terughoudend dient te zijn en dat een waardering alleen kan worden vernietigd als deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. De Raad heeft de argumenten van gedaagde tegen de score van de secundaire factor functionele vorming beoordeeld en geconcludeerd dat de score van 3 punten, gebaseerd op aanvullende opleiding, niet op onvoldoende gronden berustte.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van gedaagde ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 november 2005.

Uitspraak

04/1327 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 23 januari 2004, nr. AWB 02/1081 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is gevoegd met de soortgelijke zaken nr. AW 04/1325 AW en nr. 04/1326 AW behandeld ter zitting van 29 september 2005, waar namens appellant zijn verschenen J. Luyte, B. van der Zalm en H. van der Niet, allen werkzaam bij de gemeente Zwijndrecht. Gedaagde is met kennisgeving niet ter zitting verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst; thans wordt in deze zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
1. Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft appellant de beschrijving en waardering van de door gedaagde vervulde functie van medewerker bezwaar en beroep bij de sector welzijn van de gemeente Zwijndrecht vastgesteld. De functie is ingedeeld in hoofdgroep IV, met in totaal 12 punten voor secundaire factoren, hetgeen overeenkomt met salarisniveau 9. Het waarderingsrapport is na bezwaar aangepast wat betreft de motivering van de score van de factor functionele vorming en voor het overige gehandhaafd bij het bestreden besluit van 5 november 2002.
2. De rechtbank heeft dit laatstgenoemde besluit bij de aangevallen uitspraak vernietigd, omdat zij van oordeel was dat dit besluit een wettelijke basis ontbeerde.
3.1. De Raad deelt het standpunt van appellant dat dit oordeel op een misverstand berust. De omstreden functiewaardering is gebaseerd op het Functiewaarderingsreglement 2000, vastgesteld door appellant op 31 oktober 2000. Ingevolge artikel 2 van dit reglement vindt functiewaardering plaats overeenkomstig de in bijlage I van dit reglement vervatte methode van functiewaardering. Bijlage I, die ook reeds deel uitmaakte van het in 1981 vastgestelde functiewaarderingsreglement en die nadien niet is gewijzigd, is het gemeentelijk functiewaarderingssysteem van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, kenmerk Fuwa 8.61. De door appellant gehanteerde puntentelling is terug te voeren op dit systeem.
3.2. Dit betekent dat het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit een wettelijke basis ontbeert onjuist is. Nu de zaak naar zijn oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft zal de Raad hierna een inhoudelijk oordeel geven over de omstreden waardering.
3.3. De Raad stelt voorop dat de rechterlijke toetsing in een geval als dit een terughoudende dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat eerst tot vernietiging van de omstreden waardering kan worden overgegaan als deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt; daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere, hogere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
4.1. Gedaagde heeft grieven aangevoerd tegen de score van de secundaire factor functionele vorming.
4.2. Voor de factor functionele vorming is een score van 3 punten toegekend, waarbij is uitgegaan van totaal maximaal 1980 uur aan aanvullende praktijk- en schoolopleiding na de beroepsopleiding. Appellant heeft dit aantal nader gespecificeerd in een zich bij de stukken bevindende detaillering. De Raad is niet kunnen blijken dat deze score op onvoldoende gronden berust. Daarbij overweegt de Raad dat van de zijde van appellant overtuigend is weerlegd dat bij de functie van gedaagde ook alle bij de functie van toetser in aanmerking genomen uren studie moeten worden meegenomen, nu beide functies elkaar gedeeltelijk overlappen. Weliswaar is de functie van gedaagde breder dan die van toetser, maar het standpunt van appellant dat de functies, gezien hun aard, met dezelfde aanvullende opleiding uitgeoefend kunnen worden is niet onhoudbaar te achten. De Raad is voorts van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de - globale - keuze voor het aantal vereiste aanvullende ervaringsjaren onvoldoende is onderbouwd.
4.3. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep van gedaagde ongegrond verklaren.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep van gedaagde tegen het bestreden besluit ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. D.A.C. Slump als leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2005.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) E.W.F. Menkveld-Botenga.