ECLI:NL:CRVB:2005:AU6971

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5417 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van medische beperkingen in WAO-schatting

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ongegrond werd verklaard. Het UWV had op 2 juli 2001 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend aan appellant met ingang van 31 maart 2001, waarbij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45% werd vastgesteld. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn medische beperkingen, met name op psychisch vlak, niet correct waren ingeschat.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 4 november 2005 behandeld. Tijdens de zitting is appellant vertegenwoordigd door mr. M. ter Weijden, terwijl gedaagde, het UWV, werd vertegenwoordigd door mr. J.A.M. Anedda. De Raad heeft de argumenten van appellant en de reactie van gedaagde zorgvuldig overwogen. Appellant voerde aan dat er een onbegrijpelijk verschil was in de waardering van zijn arbeidsbeperkingen tussen de beoordelingen van 31 maart 2001 en 7 maart 2002, ondanks dat in beide gevallen dezelfde psychiatrische expertise was betrokken.

De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts terecht had vastgesteld dat de beperkingen die voor 31 maart 2001 waren vastgesteld, overeenkwamen met de bevindingen op dat moment. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de ontwikkeling in de stoornis van appellant voldoende verklaarde waarom de arbeidsongeschiktheid bij de herbeoordeling hoger was ingeschat. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

03/5417 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep doen instellen tegen de tussen partijen door de rechtbank Zutphen op 19 september 2003 onder kenmerk 02/1696 WAO gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad op 4 november 2005, waar namens appellant is verschenen mr. M. ter Weijden, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Arnhem, en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.A.M. Anedda, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Bij het bestreden besluit van 22 oktober 2002 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit in primo van 2 juli 2001 tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering aan appellant met ingang van 31 maart 2001 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
De Raad gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde, door partijen niet bestreden, feiten.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe onder meer overwogen, samengevat, dat de bezwaarverzekeringsarts mede op grond van de uitgebrachte psychiatrische expertise heeft aangegeven dat sprake is van een ontwikkeling in de ten aanzien van appellant vastgestelde stoornissen. Volgens de bezwaarverzekeringsarts stemmen de door de verzekeringsarts voor 31 maart 2001 vastgestelde beperkingen overeen met de bevindingen op dat moment. De omstandigheid dat bij de herbeoordeling per 7 maart 2002 een duurbeperking is aangenomen en andere functies aan de schatting ten grondslag zijn gelegd verklaart volgens de rechtbank afdoende waarom de arbeidsongeschiktheid bij die herbeoordeling hoger is ingeschat.
In hoger beroep heeft appellant andermaal naar voren gebracht dat de voor hem op
31 maart 2001 geldende, uit ziekte of gebrek voortvloeiende arbeidsbeperkingen door gedaagde zijn onderschat. Naar zijn opvatting bestaat een onbegrijpelijk verschil in de waardering van die arbeidsbeperkingen per 31 maart 2001 en 7 maart 2002. Hoewel in beide gevallen de (zelfde) psychiatrische expertise in de beoordeling is betrokken, is ten aanzien van 31 maart 2001 niet en ten aanzien van 7 maart 2002 wel een beperking in de maximale arbeidsduur aangenomen.
Ook de Raad volgt appellant niet in deze beroepsgrond. Het verschil waarop appellant wijst kan immers, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, worden verklaard uit de door de bezwaarverzekeringsarts gesignaleerde ontwikkeling in de stoornis waaraan appellant lijdt.
Het hoger beroep slaagt niet. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos als voorzitter en mr. R.C. Stam en
mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 november 2005.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.P. Mulder.
TG17112005