ECLI:NL:CRVB:2005:AU6535

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4342 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot inleveren van OV-kaart na beëindiging studiefinanciering

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.A. van Lange, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet had voldaan aan de verplichting om haar OV-kaart uiterlijk op de vijfde werkdag na beëindiging van haar recht op studiefinanciering in te leveren. Tevens had zij niet tijdig melding gemaakt van de diefstal van haar OV-kaart. De rechtbank oordeelde dat appellante niet kon worden vrijgesteld van deze verplichtingen, ondanks haar ernstige ziekte die haar gedurende deze periode had getroffen.

Tijdens de zitting van de Raad voor de Rechtspraak op 30 september 2005, waar appellante in persoon verscheen, werd het hoger beroep behandeld. De Raad concludeerde dat appellante in haar hoger beroep geen nieuwe argumenten had aangevoerd die de eerdere beslissing konden weerleggen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en stelde vast dat de tijdspanne tussen de diefstal van de OV-kaart en de melding bij gedaagde bijna twee maanden bedroeg. De Raad oordeelde dat de omstandigheden van appellante niet voldoende waren om haar te ontheffen van de verplichtingen die voortvloeien uit de wetgeving omtrent studiefinanciering.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 november 2005.

Uitspraak

04/4342 WSF
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. P.A. van Lange, advocaat te Dordrecht, op de bij aanvullend beroepschrift van 16 september 2004 aangevoerde gronden, hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gegeven uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 juni 2004, reg.nr. AWB 03/651, waarbij haar beroep tegen het door haar bestreden besluit van 11 juni 2003 ongegrond is verklaard.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 30 september 2005. Aldaar is appellante verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Van Lange. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M. Wiersma, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep.
II. MOTIVERING
De rechtbank is op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat appellante niet heeft voldaan aan de verplichting haar OV-kaart uiterlijk op de vijfde werkdag nadat het recht op studiefinanciering is beëindigd in te leveren. Evenmin heeft appellante voldaan aan de verplichting om in geval van verlies of diefstal van de kaart, aangifte te doen én dat aan gedaagde – met een daarvoor bestemd door een politiebeambte ingevuld formulier – binnen 5 werkdagen nadat het recht op studiefinanciering is geëindigd te melden.
De rechtbank is voorts tot het oordeel gekomen dat er geen sprake van is dat appellante op geen enkele wijze kan worden toegerekend dat zij geen melding heeft gemaakt van de diefstal van haar OV-kaart.
Het hoger beroep van appellante richt zich slechts tegen dit laatste, in de vorige alinea opgenomen, oordeel van de rechtbank.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen door haar reeds in beroep is aangevoerd. Nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht.
De Raad kan zich verenigen met de conclusies en overwegingen van de rechtbank. De rechtbank heeft de grieven van appellante afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom hetgeen appellante heeft aangevoerd niet kan slagen.
Niet uit het oog kan worden verloren dat tussen de datum van diefstal van haar OV-kaart en de datum waarop zij dit uiterlijk bij gedaagde diende te melden een periode van iets minder dan twee maanden lag. Dat appellante in die periode zeer in beslag werd genomen door een ernstige ziekte die haar voor de tweede keer trof en de daarmee samenhangende onderzoeken en behandelingen, neemt niet weg dat niet is kunnen blijken, dat zich een situatie heeft voorgedaan waarin gedurende de gehele periode waarin de melding had kunnen plaatsvinden appellante buiten staat was maatregelen te treffen ter behartiging van haar belangen.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. H.J. Simon en mr. J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.