E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
Bij besluit van 4 mei 2004 heeft gedaagde de aanvraag van appellant voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) afgewezen, onder overweging dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum minder dan 15% was waardoor appellant geen recht heeft op een uitkering.
Het door appellant daartegen ingediende bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 23 september 2004, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
De rechtbank Roermond heeft bij uitspraak van 28 april 2005, reg.nr. 04/1322 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd onder overweging dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Namens appellant is mr. R.A.N.H. Verkoeijen, advocaat te Venlo, van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Bij brief van 22 augustus 2005 heeft gedaagde aan de Raad meegedeeld dat het bestreden besluit niet langer wordt gehandhaafd en dat volledig tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren van appellant. Dit heeft gedaagde middels een nieuwe beslissing op bezwaar, gedateerd 22 augustus 2005, tevens aan appellant meegedeeld.
Namens appellant heeft mr. Verkoeijen, voornoemd, de Raad verzocht het hoger beroep gegrond te verklaren en gedaagde te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten heeft mr. Verkoeijen middels het inzenden van het zogenaamde “formulier proceskosten” nader gespecificeerd.
Elk der partijen heeft, desgevraagd, schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.
Gelet op de vanwege partijen gegeven toestemming daartoe heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 22 augustus 2005, waarbij gedaagde appellant met ingang van 13 mei 2005 (lees: 13 mei 2004) alsnog volledig arbeidsongeschikt heeft verklaard, is naar het oordeel van de Raad geheel tegemoet gekomen aan de grieven van appellant.
Nu namens appellant een verzoek is gedaan om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft hij, ofschoon het besluit van 4 mei 2004 is ingetrokken en inmiddels volledig is tegemoetgekomen aan zijn beroep, belang behouden bij handhaving van het hoger beroep en bij vernietiging van het bestreden besluit, zodat de Raad daartoe zal overgaan. Gelet daarop dient ook de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten, vernietigd te worden.
Ingevolge ’s Raads jurisprudentie dient dit verzoek te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop gedaagde de aan appellant toekomende vergoeding van de schade, bestaande uit de wettelijke rente over de na te betalen uitkering, dient te berekenen volstaat de Raad met te verwijzen naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in JB 1995/314.
Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van de proceskosten acht de Raad termen aanwezig om gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant aangezien gedaagde geheel aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
Aangezien de rechtbank bij de aangevallen uitspraak reeds heeft beslist ten aanzien van de proceskosten die aan de zijde van appellant zijn gevallen in verband met de procedure in eerste aanleg, staan hier slechts de in bezwaar en hoger beroep gemaakte kosten ter beoordeling.
Wat betreft het verzoek appellant te veroordelen in de kosten gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar overweegt de Raad als volgt. Het primaire besluit van appellant dateert van na de inwerkingtreding van de Wet kosten bestuurlijke voor-procedure van 24 januari 2002 (Stb. 55), welke op 12 maart 2002 in werking is getreden, en waarbij de artikelen 7:15 en 7:28 zijn gewijzigd.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, voorzover hier van belang, worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Awb wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist; het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
Ingevolge artikel 7:15, vierde lid, van de Awb worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, voorzover hier van belang, is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Artikel 7:15, tweede tot en met vierde lid, van de Awb is hierbij van toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
De Raad stelt vast dat de gemachtigde van appellant reeds in zijn aanvullend bezwaarschrift van 24 mei 2005 heeft verzocht om vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar en gedaagde in hoger beroep aanleiding heeft gezien zijn beslissing op bezwaar van 23 september 2004 te herroepen wegens aan hem te wijten onrechtmatigheid, zodat voornoemde kosten overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor vergoeding in aanmerking komen.
Overeenkomstig de bijlage van het Bpb kent de Raad ten behoeve van de procedure in bezwaar 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting toe. Dit betekent dat de kosten voor rechtsbijstand in bezwaar worden begroot op € 644,-.
Voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep kent de Raad 1 punt toe voor het indienen van een beroepschrift. Dit betekent dat de kosten in hoger beroep worden begroot op € 322,-.
Voorts komen de in hoger beroep gevorderde kosten voor het verstrekken van inlichtingen door de Sint Maartenskliniek
ad € 43,- voor vergoeding in aanmerking.
Andere op grond van dat artikel te vergoeden kosten zijn niet gevorderd en daarvan is de Raad ook niet gebleken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen alsmede op het bepaalde in de artikel 25, tweede lid van de Beroepswet, stelt de Raad ten slotte vast dat het door appellant in hoger beroep gestorte griffierecht door gedaagde dient te worden vergoed.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt gedaagde tot vergoeding van de schade zoals hiervoor is aangegeven, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 1.009,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat gedaagde aan appellant het gestorte recht van € 103,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2005.
(get.) M.M. van der Kade.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.