ECLI:NL:CRVB:2005:AU6429

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3803 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onterecht ontvangen partnertoeslag

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar beroep tegen een besluit van de Informatie Beheer Groep ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat appellante wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat zij ten onrechte een partnertoeslag ontving. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten naar voren gebracht, maar herhaalde de stellingen die zij eerder had gepresenteerd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 september 2005, waarbij appellante in persoon verscheen en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. drs. E.H.A. van den Berg.

De Raad heeft de conclusies van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de grieven van appellante niet konden slagen. De Raad oordeelde dat de rechtbank voldoende had gemotiveerd waarom de toekenning van de partnertoeslag onterecht was en dat gedaagde bevoegd was om het besluit te herzien. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd, waarmee de eerdere beslissing van de rechtbank in stand bleef. De Raad concludeerde dat appellante het bedrag dat zij ten onrechte had ontvangen als gevolg van de herziening van de studiefinanciering dient terug te betalen, zoals bepaald in artikel 7.4, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000.

Uitspraak

04/3803 WSF
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft bij brief van 11 juli 2004 hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gegeven uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 juni 2004, reg.nr. AWB 03/771, waarbij haar beroep tegen het door haar bestreden besluit van 25 juli 2003 ongegrond is verklaard.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 september 2005. Aldaar is appellante verschenen in persoon. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep.
II. MOTIVERING
De rechtbank is op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat appellante wist of redelijkerwijze had kunnen weten dat haar ten onrechte een partnertoeslag werd toegekend en dat gedaagde bevoegd was het besluit waarbij deze toeslag was toegekend te herzien.
Voorts is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de wijze waarop gedaagde van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt niet onredelijk is.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd. Nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht.
De Raad kan zich verenigen met de conclusies en overwegingen van de rechtbank. De rechtbank heeft de grieven van appellante afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom hetgeen appellante heeft aangevoerd niet kan slagen.
Hetgeen appellante ter zitting naar voren heeft gebracht inhoudende dat zij steeds hard heeft gewerkt om een studieschuld te voorkomen, zij niet met opzet een onjuiste opgave aan gedaagde heeft gedaan, zij geen werk kan vinden en dat haar echtgenoot weigert aan haar studieschuld mee te betalen, brengt de Raad niet tot een ander oordeel. Dit alles neemt niet weg dat appellante wist of redelijkerwijze had kunnen weten dat zij een toeslag ontving waarop zij geen recht had.
Uit het bepaalde in artikel 7.4, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 vloeit voort dat appellante het bedrag dat zij als gevolg van de herziening van de beschikking waarbij studiefinanciering is toegekend ten onrechte heeft ontvangen dient terug te betalen.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) A.C.W. van Huussen.
GdJ