ECLI:NL:CRVB:2005:AU6384
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- R.C. Stam
- C.G.M. van Rijnberk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering uitstel van betaling en voorwaarden voor bankgarantie
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J. Siekman, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had op 15 april 2004 geoordeeld over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) om uitstel van betaling te verlenen voor correctienota's over de jaren 1998 tot en met 2002. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze correctienota's en verzocht om uitstel van betaling, maar dit verzoek werd afgewezen op 22 oktober 2003. Gedaagde stelde dat het instellen van bezwaar de betalingsverplichting van appellant niet opschortte, en bood alleen uitstel aan onder de voorwaarde van een bankgarantie.
Tijdens de zitting op 14 juli 2005 heeft de Raad voor de Rechtspraak de argumenten van appellant gehoord. Appellant betoogde dat gedaagde zich onbehoorlijk gedroeg door zonder opgave van redenen tot invordering van de premies over te gaan. Hij voerde aan dat de hoorplicht in bezwaar niet was nageleefd, omdat de voorwaarden van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing waren.
De Raad overwoog dat volgens artikel 6:16 van de Awb het indienen van bezwaar de werking van het besluit niet schorst, tenzij anders bepaald. Aangezien er geen wettelijk voorschrift was dat de schorsende werking van het bezwaar op de correctienota's regelde, concludeerde de Raad dat het bezwaar van appellant de werking van de correctienota's niet schorste. Gedaagde had echter de bevoegdheid om uitstel van betaling te verlenen, wat hij deed onder de voorwaarde van een bankgarantie. De Raad oordeelde dat gedaagde in redelijkheid deze voorwaarde had kunnen stellen, en dat appellant geen verzoek had gedaan om te worden gehoord, waardoor de hoorplicht niet was geschonden.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verwierp het hoger beroep van appellant. De Raad oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.