E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Assen op 28 mei 2004, reg.nr. 04/15 ZW, tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd zijn namens appellant stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 28 september 2005 waar appellant - met kennisgeving - niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. Th. Martens, werkzaam bij het Uwv.
Bij brief van 20 maart 2003 is appellant vanwege gedaagde in kennis gesteld van een besluit ter uitvoering van de Ziektewet. Bij faxbericht gedateerd op 5 januari 2003, maar verzonden op 5 januari 2004, is namens appellant beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar.
Namens appellant stelt zijn gemachtigde zich op het standpunt dat hij op 11 april 2003 een bezwaarschrift heeft verzonden naar gedaagde per telefax, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het besluit van 20 maart 2003.
Gedaagde stelt zich op het standpunt dat hij nimmer een afschrift van dit bezwaarschrift heeft ontvangen, noch enig ander schrijven in het op appellant betrekking hebbende dossier heeft aangetroffen, dat als bezwaarschrift tegen het besluit van 20 maart 2003 zou kunnen worden opgevat.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat het namens appellant overgelegde schrijven, dat is gericht aan gedaagde en gedateerd op 11 april 2003 en waarop de mededeling “per telefax” staat vermeld, noch een indicatie, noch een bewijs is dat deze brief naar gedaagde is verzonden en door hem is ontvangen.
Namens appellant is hoger beroep ingesteld tegen de bovenstaande uitspraak van de rechtbank. Appellant verwijst voor zijn standpunt naar het bij het faxbericht van 11 april 2003 behorende transmissierapport waarop “OK-D” wordt aangegeven. Daaruit volgt volgens de gemachtigde van appellant dat aannemelijk is gemaakt dat het bezwaarschrift succesvol per telefax is verzonden en tevens geacht moet worden te zijn ontvangen door gedaagde.
In dit geding dient de vraag beantwoord te worden of de rechtbank het beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Volgens jurisprudentie van de Raad is het indienen van een bezwaarschrift door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van indiening verbonden risico’s dienen echter voor rekening van de verzender te komen. Dat brengt met zich mee dat, mocht ontvangst aan de andere zijde - ondanks zorgvuldig onderzoek - niet bevestigd kunnen worden, het op de weg van verzender ligt de verzending aannemelijk te maken.
In dit geding wordt de ontvangst van het volgens de gemachtigde van appellant op
11 april 2003 verzonden bezwaarschrift per telefax, door gedaagde ontkend.
Het namens appellant overgelegde transmissierapport met de melding ‘OK-D’ is naar oordeel van de Raad slechts een indicatie, maar geen sluitend bewijs, om in deze voldoende aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift op 11 april 2003 door gedaagde in goede orde is ontvangen.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het onderzoek van gedaagde naar de ontvangst van het bezwaarschrift voldoende zorgvuldig is geweest. De Raad merkt daarbij op dat appellant met de gekozen wijze van verzending van het bezwaarschrift (alleen) per telefax, zonder voorafgaand telefonisch contact en zonder na de verzending (telefonisch) contact op te nemen met gedaagde om naar de ontvangst van het faxbericht te informeren, het risico heeft genomen dat het bezwaarschrift niet door gedaagde zou worden ontvangen. Daarnaast heeft de gemachtigde van appellant - volgens de kopie van het faxbericht - het bezwaarschrift verzonden naar een faxnummer van de afdeling Arbeidsongeschiktheid in plaats van naar de afdeling Bezwaar en Beroep. Tevens heeft de gemachtigde van appellant vervolgens bijna negen maanden gewacht met het instellen van beroep bij de rechtbank tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar.
De Raad, is met de rechtbank van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat het namens appellant overgelegde faxbericht van 11 april 2003 nimmer door gedaagde is ontvangen.
Vorenstaande overwegingen leiden er toe dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Derhalve wordt beslist als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005.