ECLI:NL:CRVB:2005:AU6130
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-schatting
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die als agrarisch medewerkster werkte tot zij zich op 11 januari 2001 ziek meldde vanwege vermoeidheidsklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die haar een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) had geweigerd. De weigering was gebaseerd op de conclusie dat haar mate van arbeidsongeschiktheid na de wachttijd van 52 weken minder dan 15% bedroeg.
De Raad heeft de zaak behandeld op 23 september 2005, waarbij appellante en haar gemachtigde niet verschenen. Gedaagde was vertegenwoordigd door mr. C. Roele. De verzekeringsarts M.C. Groenewoud had appellante op 8 maart 2002 onderzocht en op basis van zijn bevindingen een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Groenewoud concludeerde dat appellante in staat was om 40 uur per week te werken, met beperkingen voor zware lasten en langdurig staan.
Appellante betwistte deze conclusie en voerde aan dat zij meer beperkingen had dan vastgesteld. De Raad oordeelde dat de door gedaagde opgestelde FML zorgvuldig was en dat er geen onjuistheden waren geconstateerd in het onderzoek van de verzekeringsarts. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat appellante medisch gezien niet meer beperkt was dan door gedaagde was vastgesteld en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moest worden.