ECLI:NL:CRVB:2005:AU5943

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4825 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering en gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Dijk, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De rechtbank had op 23 juli 2004 geoordeeld over de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 oktober 2005 de zaak behandeld, waarbij partijen niet verschenen. De kern van het geschil betreft de vraag of appellant en [betrokkene] een gezamenlijke huishouding voerden in de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 mei 2002, wat van invloed is op de terugvordering van bijstandsuitkeringen ter hoogte van € 13.208,77.

De Raad heeft vastgesteld dat de voorwaarden voor terugvordering zijn voldaan, zoals gesteld in artikel 84, tweede lid, van de Algemene bijstandswet (Abw). Dit artikel bepaalt dat als bijstand als gezinsbijstand had moeten worden verleend, maar dit niet is gebeurd door het niet nakomen van verplichtingen door de belanghebbende, de kosten van bijstand teruggevorderd kunnen worden. De Raad concludeert dat appellant en [betrokkene] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van wederzijdse verzorging, wat de conclusie ondersteunt dat er een gezamenlijke huishouding was.

De Raad heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van eerdere uitspraken en heeft geoordeeld dat de terugvordering terecht is. Er zijn geen dringende redenen aangetoond om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend. De partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/4825 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. M.J. van Dijk, advocaat te Zutphen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 juli 2004, reg.nr. 03/1805 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 september 2005, waar partijen - zoals tevoren aangekondigd - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Het gaat in dit geding om de vraag of gedaagde terecht op grond van artikel 84, tweede lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) heeft beslist van appellant de ten behoeve van [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 mei 2002 ten bedrage van € 13.208,77 terug te vorderen.
De Raad beantwoordt die vraag bevestigend.
Daartoe wordt overwogen dat artikel 84, tweede lid, van de Abw bepaalt, dat indien de bijstand op grond van artikel 13, tweede lid, van de Abw als gezinsbijstand had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Abw niet of niet behoorlijk is nagekomen, de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
De Raad is van oordeel dat in dit geval aan de in dat artikel gestelde voorwaarden is voldaan.
Voor de vaststelling dat, in casu, appellant de in dat artikel bedoelde persoon is, dient de vraag te worden beantwoord of appellant in de in geding zijnde periode met [betrokkene] een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de Abw heeft gevoerd.
De Raad heeft in de uitspraak van 18 januari 2005, reg.nrs. 02/6296 en 03/5982 NABW, gewezen tussen [betrokkene] en gedaagde inzake de intrekking van het recht op algemene en bijzondere bijstand en de terugvordering van gemaakte kosten van bijstand van [betrokkene] overwogen dat de voorhanden zijnde gegevens tot de conclusie leiden dat ten tijde in geding appellant en [betrokkene] hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning, dat ook aan het criterium van de wederzijdse verzorging is voldaan en dat derhalve gezegd moet worden dat sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de Abw. De Raad heeft in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om in het onderhavige geding tot een ander oordeel te komen.
Nu - gelet op voornoemde uitspraak van 18 januari 2005 - vaststaat dat verlening van gezinsbijstand - niettemin - achterwege is gebleven, omdat [betrokkene] de ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw op haar rustende inlichtingenverplichting niet is nagekomen, is gegeven dat ten aanzien van appellant is voldaan aan de voorwaarden van artikel 84, tweede lid, van de Abw.
Gedaagde was derhalve gehouden de kosten van de ten onrechte vanaf 1 juli 2001 tot en met 13 mei 2002 aan [betrokkene] verleende bijstand mede van appellant terug te vorderen.
Van dringende redenen als bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw op grond waarvan gedaagde bevoegd zou zijn om geheel of gedeeltelijk van terugvordering van appellant af te zien, is de Raad niet gebleken.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.M. van Male, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2005.
(get.) R.M. van Male.
(get.) L. Jörg.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending be-roep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.