ECLI:NL:CRVB:2005:AU5922

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3468 WW + 04/3467 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de korting op WW- en bovenwettelijke uitkering wegens niet tijdige inschrijving als werkzoekende

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de korting van 20% op zijn WW- en bovenwettelijke uitkering werd bevestigd. Appellant had niet tijdig zijn inschrijving als werkzoekende verlengd bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), wat leidde tot de korting op zijn uitkeringen. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten zoals weergegeven door de rechtbank overgenomen en bevestigd dat appellant op de hoogte had moeten zijn van de geldigheidsduur van zijn inschrijving en de noodzaak om deze tijdig te verlengen. De Raad oordeelt dat de grief van appellant over een dubbele korting niet opgaat, aangezien dit inherent is aan de geldende regelgeving. De Raad concludeert dat de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was en bevestigt deze. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/3468 WW
04/3467 AW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde 1,
en
de Raad van bestuur van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam, gedaagde 2.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 mei 2004, nr. AW 03/2026 en WW 03/2028, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagden is een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 11 oktober 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. S.G. Volbeda, advocaat te Arnhem, en waar gedaagden zich hebben laten vertegenwoordigen door mr. D.R. Abdoelhak, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Voor de feiten verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is weergegeven. Die feiten vormen, gelet op de inhoud van de gedingstukken, ook voor de Raad uitgangspunt bij zijn beoordeling.
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil het antwoord op de vraag of gedaagden op goede gronden de aan appellant toegekende WW-uitkering en de zogenoemde bovenwettelijke uitkering in het kader van de Regeling Bovenwettelijke Werkloosheidsuitkering Academische Ziekenhuizen (RBWAZ) bij wijze van maatregel hebben verminderd met 20% op de grond dat appellant met ingang van 5 maart 2002 tot en met 28 januari 2003 niet als werkzoekende heeft ingeschreven gestaan bij het Centrum voor werk en inkomen (CWI) en zijn verplichting om de inschrijving tijdig te verlengen niet is nagekomen.
De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. Gelet op de zich onder de gedingstukken bevindende gegevens, met name het bewijs van inschrijving bij het CWI, is ook de Raad van oordeel dat het appellant redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat de inschrijving als werkzoekende een beperkte geldigheidsduur heeft en dat verlenging van die inschrijving de eigen verantwoordelijkheid van appellant is.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW is de werknemer verplicht zich als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen te laten registreren en die registratie tijdig te doen verlengen. In artikel 27, derde lid, van de WW is voorgeschreven dat gedaagde de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk weigert indien de werknemer een verplichting, op grond van artikel 26 opgelegd, niet of niet behoorlijk is nagekomen.
Gezien de dwingendrechtelijke formulering van deze bepalingen komt aan de stelling van appellant dat hij er in het geheel geen belang bij had om niet als werkzoekende bij het CWI ingeschreven te staan, geen betekenis toe.
De grief van appellant dat hier sprake zou zijn van een dubbele korting nu hij zowel op zijn WW- als op zijn RBWAZ-uitkering wordt gekort, acht de Raad met de stelling in het verweerschrift dat dit inherent is aan de geldende regelgeving afdoende weerlegd.
Hetgeen in hoger beroep door en namens appellant overigens is aangevoerd, bevat goeddeels een herhaling van wat door de rechtbank op goede gronden is weerlegd, en behoeft derhalve geen bespreking meer.
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.D.F. de Moor.