ECLI:NL:CRVB:2005:AU5825

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/391 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten van het bestaan

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.L. Kleyn, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin zijn aanvraag voor bijzondere bijstand werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 september 2005. De appellant had eerder aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van diverse duurzame gebruiksgoederen en woninginrichting, maar deze aanvragen werden door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 20 maart 2000 een aanvraag om bijzondere bijstand indiende, maar dat hij voor de gevraagde kosten al een zodanige tegemoetkoming had ontvangen dat hij in staat moest worden geacht zelf in de gevraagde kosten te voorzien. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de bevindingen van een huisbezoek door gedaagde.

De Raad concludeert dat de noodzaak tot vervanging van de bedden en het bankstel niet aannemelijk is geworden. De deskundigheid van de medewerkers van gedaagde werd niet in twijfel getrokken. De Raad bevestigt dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor de aanschaf van een bankstel en bedden terecht is afgewezen. Ook de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een koelkast werd afgewezen, omdat appellant al eerder bijzondere bijstand voor deze kosten had ontvangen en er geen bijzondere omstandigheden waren die een nieuwe aanvraag rechtvaardigden.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2005.

Uitspraak

04/391 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. M.L. Kleyn, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 november 2003, reg.nr. 03/87 ABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 27 september 2005, waar voor appellant is verschenen mr. Kleyn, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.I.E. Rhuggenaath, werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 20 maart 2000 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend ter voorziening in de kosten van diverse duurzame gebruiksgoederen en woninginrichting. Bij besluit van 30 maart 2000 heeft gedaagde bijzondere bijstand om niet verleend voor de kosten van vijf eenpersoonsbedden (inclusief toebehoren), een tweepersoonsbed, een koelkast, een wasmachine, een bankstel, vloerbedekking en behang tot een bedrag van f 9.309,--.
Op 23 mei 2002 heeft appellant zich tot gedaagde gewend om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand voor de kosten van vier eenpersoonsbedden, een tweepersoonsbed, dekbedden en kussens, een koelkast, een bankstel, een eettafel met stoelen en vier kledingkasten.
Bij besluit van 18 juli 2002 heeft gedaagde de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant voor het gevraagde reeds een zodanige tegemoetkoming heeft ontvangen dat hij daarmee in staat moet worden geacht zelf in de gevraagde kosten te voorzien. Tevens heeft gedaagde bij besluit van 22 juli 2002 bijzondere bijstand om niet verleend voor de kosten van een eethoek tot een bedrag van € 385,71.
Naar aanleiding van het tegen het besluit van 18 juli 2002 gemaakte bezwaar is er door gedaagde een onderzoek ingesteld in de woning van appellant. Gelet op de bevindingen van dit onderzoek heeft gedaagde bij besluit van 18 december 2002 de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard en aan appellant alsnog bijzondere bijstand om niet verleend voor de kosten van twee eenpersoonsbedden, vier matrassen, een tweepersoonsmatras, zeven dekbedden en zeven kussens tot een bedrag van € 1.449,01.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 18 december 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant aangegeven dat het hoger beroep zich richt tegen de afwijzing van bijzondere bijstand voor de kosten van twee eenpersoonsbedden, een tweepersoonsbed, een bankstel, een koelkast en eetkamerstoelen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover deze niet beschikt over middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1 paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
Bij aanvragen om bijzondere bijstand bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw dient allereerst te worden vastgesteld of sprake is van noodzakelijke kosten. Indien hiervan geen sprake is, dient de aanvraag te worden afgewezen.
Met gedaagde is de Raad van oordeel dat, gelet op de bevindingen tijdens het huisbezoek, de noodzaak tot vervanging van de bedden en het bankstel niet aannemelijk is geworden. De Raad ziet geen reden te twijfelen aan de deskundigheid en betrouwbaarheid van de medewerkers van gedaagde, belast met het huisbezoek en de rapportage van de door hen bij dit huisbezoek aangetroffen situatie. Gedaagde heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor de aanschaf van een bankstel en bedden dan ook terecht afgewezen.
Met betrekking tot de eetkamerstoelen merkt de Raad op dat gedaagde bij besluit van 22 juli 2002 reeds bijzondere bijstand om niet heeft verleend voor de kosten van een eethoek tot een bedrag van € 385,71. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt. Hoewel appellant heeft aangegeven voor het beschikbaar gestelde bedrag slechts een tafel te hebben kunnen aanschaffen, is de Raad niet gebleken dat dit bedrag niet toereikend was voor de aanschaf van een complete eethoek, uitgaande van de goedkoopste adequate voorziening. Gedaagde is dan ook terecht niet overgegaan tot het (afzonderlijk) verlenen van bijzondere bijstand voor eetkamerstoelen.
Ten aanzien van de bijzondere bijstand in de kosten van een koelkast merkt de Raad op dat gedaagde aan appellant in maart 2000 reeds bijzondere bijstand om niet heeft verleend voor de aanschaf van een koelkast tot een bedrag van f 800,--. Ten tijde van het huisbezoek beschikte appellant over een (oude) koelkast. Naar het oordeel van de Raad is niet gebleken van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39 Abw, die zouden moeten leiden tot het wederom, binnen een tijdsbestek van twee jaar, verlenen van bijzondere bijstand voor de kosten van een koelkast. Gedaagde heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor deze kosten dan ook terecht afgewezen.
Tot slot overweegt de Raad dan niet is gebleken dat de hoogte van de wel toegekende bijzondere bijstand niet toereikend is. De Raad voegt hieraan nog toe dat gedaagde niet de bevoegdheid kan worden ontzegd voor de onderscheiden posten richtprijzen aan te houden en hierbij uit te gaan van de goedkoopste adequate voorziening.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van R.C. Visser als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2005.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) R.C. Visser.