ECLI:NL:CRVB:2005:AU5741
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die met ingang van 15 november 2001 werd ingetrokken door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De intrekking was gebaseerd op de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op dat moment minder dan 15% was. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak op 10 april 2003.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en voerde aan dat de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 2 juli 2001, die aan de intrekking ten grondslag lag, niet zorgvuldig tot stand was gekomen. Hij stelde dat de rapportage onvoldoende rekening hield met zijn linkshandigheid en dat er geen nadere informatie was opgevraagd. Tevens verzocht hij om de benoeming van een onafhankelijk deskundige om de arbeidskundige component van de schatting te beoordelen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 16 september 2005 behandeld. De Raad oordeelde dat de in hoger beroep aangevoerde gronden herhalingen waren van eerder aangevoerde argumenten en dat er geen nieuwe gezichtspunten naar voren waren gebracht. De Raad bevestigde de conclusies van de rechtbank en oordeelde dat de geduide functies voldoende realiteitswaarde hadden. De Raad zag geen aanleiding om een onafhankelijk arbeidsdeskundige te benoemen, aangezien er geen gebreken waren vastgesteld in de rapportages van de verzekeringsgeneeskundigen.
De Raad besloot de aangevallen uitspraak te bevestigen, waarbij werd vastgesteld dat gedaagde geen onjuiste opvatting had over de medische beperkingen van appellant. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 oktober 2005.