ECLI:NL:CRVB:2005:AU5711

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-2377 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin zijn bezwaar tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) niet-ontvankelijk werd verklaard. Het UWV had op 14 september 2004 besloten om appellant geen uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen, omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar op 30 november 2004 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep van appellant.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad stelde vast dat het bezwaarschrift op 1 november 2004 door het UWV was ontvangen, terwijl de bezwaartermijn op 26 oktober 2004 was verstreken. Appellant had aangevoerd dat er iets mis was gegaan bij de post, maar de Raad oordeelde dat het poststempel op de enveloppe, dat de datum 28 oktober 2004 vermeldde, leidde tot de conclusie dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen redenen waren om aan te nemen dat appellant niet in verzuim was geweest.

De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam en dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat betrekking heeft op proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 oktober 2005, waarbij de Raad de beslissing van de rechtbank bekrachtigde.

Uitspraak

05/2377 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift van 20 april 2005 aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Arnhem op 30 maart 2005, nr. AWB 05/82, tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op
16 september 2005, waar partijen - gedaagde met schriftelijk bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 14 september 2004 heeft gedaagde geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen onder de overweging dat appellant op en na 29 april 2003 minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
Tegen dat besluit heeft appellant bij brief, gedagtekend 22 oktober 2004, bezwaar gemaakt. Deze brief is door gedaagde op 1 november 2004 ontvangen. Het poststempel vermeldt de datum “28 X 04”.
Bij besluit van 30 november 2004 (het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 14 september 2004 niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
" Gelet op het feit dat het bezwaarschrift is voorzien van een poststempel van TPG Post van 28 oktober 2004 heeft als uitgangspunt te gelden dat het bezwaar op die datum ter post is bezorgd. Eiser heeft weliswaar gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat het bezwaarschrift uiterlijk op 26 oktober 2004 ter post is bezorgd. Het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is derhalve niet van toepassing.
De rechtbank komt naar aanleiding van hetgeen door eiser is aangevoerd voorts tot de conclusie dat de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar is."
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij van mening blijft dat er wel degelijk iets mis is gegaan bij TPG post en dat derhalve de datum van een poststempel geen maatstaf mag zijn.
De Raad overweegt als volgt.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb volgt dat de bezwaartermijn in het voorliggende geval aanvangt met ingang van de dag na de dag van toezending van het besluit d.d. 14 september 2004, dat wil zeggen met ingang van woensdag 15 september 2004. De laatste dag van de bezwaartermijn is, gelet op artikel 6:7 van de Awb, dinsdag 26 oktober 2004.
Het bezwaarschrift is op maandag 1 november 2004, dus na afloop van de bezwaartermijn, door gedaagde ontvangen.
Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb zou het niettemin tijdig zijn ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn ter post is bezorgd. Het poststempel op de enveloppe waarin het bezwaarschrift is verzonden, vermeldt de datum 28 oktober 2004. Bij gebreke van enige concrete aanwijzing voor het tegendeel, moet de Raad er van uitgaan dat de ter postbezorging op 28 oktober 2004 heeft plaatsgevonden.
Hieruit volgt dat de Raad, evenals de rechtbank, moet concluderen dat toepassing van het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb evenmin tot het oordeel leidt dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend.
De rechtbank heeft derhalve terecht de conclusie van gedaagde, dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend, onderschreven.
Ten aanzien van een na afloop van de gestelde termijn ingediend beroepschrift blijft ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De Raad is niet gebleken van omstandigheden, welke door appellant overigens ook niet zijn aangevoerd, op grond waarvan redelijkerwijs zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.
RG