ECLI:NL:CRVB:2005:AU5642
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering bijstandsuitkering wegens onvoldoende inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2001, waarin zijn aanvraag voor bijstandsuitkering werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 20 september 2005, maar partijen zijn niet verschenen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant onvoldoende had voldaan aan de inlichtingenverplichting zoals geformuleerd in artikel 65 van de Algemene bijstandswet (Abw).
Appellant had zijn uitkering per 1 januari 1998 beëindigd en diende op 10 maart 1999 een nieuwe aanvraag in. Deze aanvraag werd afgewezen op 30 mei 2000, omdat appellant niet de benodigde bankafschriften had overgelegd die noodzakelijk zijn om het recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het verzoek om bankafschriften terecht was gedaan, aangezien deze documenten essentieel zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand. Appellant had slechts één bankafschrift overgelegd en was niet verschenen op de zittingen om zijn aanvraag nader toe te lichten. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of hij recht had op bijstand. De Raad concludeerde dat de schending van de inlichtingenverplichting door appellant leidde tot de bevestiging van de eerdere uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.